
sloterham en eveneens het grootste deel van den Nieuwendammerham,
enkele bnitendijksche gronden längs de Waterlandsche kust en het ge-
deelte van het I J , hegrepen tusschen de lijn: westpunt van het Barnde-
gattermeer tot de noordpunt der Zwemkade eenerzijds en de lijn Paarden-
hoek en de grens van Nieuwendam en Ransdorp anderzijds.
Binnen de stad Amsterdam en ten zniden daarvan is de grond meest
veen, waaronder zieh op verschillende diepten diluvisch zand uitbreidt. In
de Stads-Rietlanden en den Buiksloterham vindt men klei, terwijl de Nieuwendammerham
nit modder der stads grachten, met pnin, riet enz., uit
de diepte is opgewerkt. Binnen de stad zelve is de weeke veengrond ette-
lijke voeten hoog met heide- of duinzand kunstmatig opgchoogd. Uithoofde
van deze veenlagen is het noodig, overal waar gebouwen geplaatst worden,
lange masten in den grond te heien. Het water des Amstel s en der
grachten is brak, doch voortreffelijk drinkwater levert de waterleiding uit
de dninen van de Vogelenzang naar Amsterdam.
Het grootste deel der gem. wordt door de stad Amsterdam met hare
grachten, kaden, straten, pleinen, wandelingen, voorsteden en turnen
ingenomen. Het overige bestaat uit warmoeziers-, wei- en bouwland,
het laatste echter alleen in den Buiksloterham en Nieuwendammerham,
tenzij nu en dan een enkel kamp gerst in de Stads-Rietlanden.
Amsterdam telde in 1515 2531, in 1632 16,051, in 1732 26,035, in
1840 24,532, in 1860 27,183 huizen.
De bevolking beliep in 1622 104,961, in 1630 115,249, in 1796 217,024,
in 1811 201,628, in 1815 180,179, in 1830 202,364, in 1840 211,349, in
1850 222,616, in 1860 241,348, in 1870 274,931 inw.
De bevolking van laatstgenoemd jaar deelde zieh i n : 189,218 Ned.-
Herv., 3,038 Waalsch-Herv., 189 Engelsch-Herv. (Presb.), 164 An g lik .,
26,943 Ev. L u th ., 8161 Herst. Ev. L u th ., 4459 Doopsg., 1012 Rem.,
985 Christ. Ger., 59,541 R.-Kath., 414 Oud Roomschen, 23 Grieken,
27,549 Red. Is r., 3134 Ned. Port. Isr. en 98 ongenoemden.
Ile stad Amsterdam, de hoofdstad van het Koninkrijk der Nederlanden,
ligt aan den mond des Amstel’s in het I J , op 52» 22' 30" noorderbreedte
en 22° 32' 54" oosterlengte van Greenwich. Hare gedaante is die eener
halve maan, welker horens zieh in het I J uitstrekken.
Amsterdam dankt waarschijnlijk zijn stichting aan Heer Gijsbrecht II,
die, na de verwoesting van het kasteel Amstel te Ouderkerk in den jare
1204 door de Kennemers, een nieuwe sterkte aan den Amstelmond liet
bouwen. Onder de bescherming daarvan zetten zieh ingezetenen uit alle
deelen van Amstelland neder, die eerlang door West-Eriezen en andere
vreemden gevolgd, zieh spoedig op scheepvaart en koophandel toelegden.
De vorm der aloude haven, het Damrak of Water, getuigt dat bij haar
aanleg gelet is op de belangen der scheepvaart.
Den 27 October 1275 kreeg Amsterdam zijn eerste handvest. een
gunstbrief van Graaf Ploris V, waarbij die Vorst den bürgeren vrijheid
schonk om hunne eigene goederen tolvrij door Holland, Zeeland en Eries-
land te voeren. In 1300 of 1301 werd het vlek door Gwy van Avennes tot
een stad verheven, en in Mei 1334 het middelpunt eener nieuwe parochie,
zijnde het tot dien tijd met het nabuiige Ouderkerk kerkelijk verec-
nigd geweest. Na in 1311 bij Holland ingelijfd te zijn, trad de stad in
1368 in het verbond der llanze, en in het begin der 15de eeuw onder-
hield zij reeds belangrijke handelsbetrekkingen met het Noorden en de
Oostzee, met Brabant, Viaanderen, Brittanje, Erankrijk en Spanje. Toen
de zeegaten bij Texel en Vlieland wijder en de vaarwaters naar de
stad dieper waren geworden, begon men het I J met groote zeeschepen
te bevaren, en sinds ving Amsterdam aan met Brugge en Antwerpen te
wedijveren. De Spaansche dwingelandij scheen dien bloei ten verderve
te zullen voeren, doch nadat de stad in Eebruari 1578 hare poorten voor
de Staatschen had ontsloten, steeg die welvaart tot een hoogte, zooals
nog geene stad in Europa had beleefd. Rijke kooplieden u it verwijderde oor-
den, zelfs uit Perzie en Rusland, vestigden zieh te Amsterdam. Amsterdam-
sche schepen veroverden geheele rijken in Oost- en West-Indie, onnoemelijke
schatten vloeiden naar de IJstad , die in n o g g e e n tachtig jaren vier malen
werd vergroot, en de vorsten van Europa dongen naar hare vriendschap.
Doch op het einde der 18de eeuw werd die bloei door slag op slag
geknot. De Engelschen brachten der stad sinds 1780 de gevoeligste slagen
toe door het veroveren harer schepen en het bezetten der Nederlandsche
kolonien, en de Eranschen, die Nederland sedert 1795 meer en meer van
zieh afhankelijk hadden gemaakt, vernietigden er allen handel, alle
scheepvaart. Van 1810 tot op het einde van 1813 stonden de scheepvaart
en handel geheel Stil, zoodat de kostbare vloot in de havens lag te verrotten.
Geheele wijken werden gesloopt, en in drie jaren verminderde de bevolking
met 28,000 zielen! Toch heette Amsterdam van 1808 tot 1810 de hoofdstad
van *t Koninkrijk Holland, en van 1810 tot 1813 de derde stad des
Eranschen-Keizerrijks.
Den 15 November 1813 sloeg het nur der bevrijding, en hernam Amsterdam
zijn plaats onder de koopsteden. Koning Willem I deed zeer
veel om den koophandel der stad tot den ouden bloei terug te voeren; en de
stad getroostte zieh opofferingen van millioenen om betere toegangen naar de
zee, om dokken, rijen pakhuizen en aanlegplaatsen voor stoombooten te beko-
men. Maar nam de handel, vooral die in staatspapieren, weer belangrijk
toe, de scheepvaart bleef daarbij ten achteren. De doorgraving van Holland
op zijn smalst, die in 1865 met ernst is ondernomen en met kracht wordt
voortgezet, belooft veel voor de toekomst. De stad wordt weer aan alle
zijden uitgezet, terwijl verfraai’ingen van allerlei aard aan de orde zijn.
Tot de merkwaardigste herinneringen van Amsterdam behooren: het
oprukken van Gijsbrecht IV met de Kennemers naar Utrecht in 1268; de
verovering der stad door de Haarlemmers, Kennemers en Waterlanders in
1304; de branden van . 23 April 1421 en 24 Mei 1452, die ieder
eenige wijken in de asch legden; de overwinningen op de Utrechtschen
in December 1481; de opeisebing door de Gelderschen in 1508; de aan-
slag der Wederdoopers op de stad in Ju li 1535 ; de prediking op de Lastaadje
door Jan Arendsz op den 21 Augustus 1566; de komst van Brederode
en van den Graaf van Megen met Spaansche benden in 1567; de gewel-
denarijen van Alba in 1568 tot zijn bankroet in 1573; het vertrek van