
en Heumen (Gelderl.), Hook-en-Middelaar en Ottersum (Limb.), en Cra-
nenburg en Niel (Pruissen). Zij beslaat 4546 bund. en heeft een diluvialen
zandgrond, die afwisselend heuvelen en dalen aan het oog vertoont.
Een groot deel der gem. bestaat uit bosch, bet overige uit wei- en
bouwland, heide, tuinen enz. In 1822 had deze gem. 1754, in 1840
2990, in 1870 3648, in 1873 4048 inw ., die zieh in het laatstgenoemd
ja a r onderscheidden in 3899 B.-Kath. en 149 Herv. Hun voornaamste
bedrijf is de landbouw. Vele ingezetenen bestaan echter ook van het
bezembinden. Behalve het d. Groesbeek, bevat de gem. de buurten Ne-
derrijkswald, st.-Anthonis, Pias, Heikant, Bruuk, Nieuwerf, Drul en
Grafwegen. De gem. vormde in vorige eeuwen eene bijzondere heerlijk-
heid, die in 1768 door het geslacht van Wachtendonk aan de Staten van
Gelderland werd verkocht.
Het d. Groesbeek ligt in een fraai dal, en bevat, behalve eene groote
B.-Kath. en een kleine Herv. kerk, een ruim stationsgebouw van den
spoorweg Nijmegen—Cleve. In 1840 had het 733, in 1872 1061 inw.
In den nacht van 18 op 19 Ju li 1828 heeft het veel door brand geleden.
G r o e sb e eb sch -G eb e r g te , hooge heuvelstreek op dezuid-ooster grens
van Gelderland en de noord-ooster grens van Limburg. Van de toppen,
zoo als de Hoogeklif, Bakkersberg, Uselenberg, Langenberg,• Muntberg,
Hoenderberg, Laatberg, Preudenberg, Hemmendaalsche-Klif, st.-Jansberg,
st.-Martensberg, Kiekberg en Kloosterberg, geniet men zeer schoone
vergezichten.
G ro e sen d , b. in de N.-Brab. gem. Tilburg.
G ro e sk u ilen , geh. in de N.-Brab. gem. Gemert, teilende met Lod-
derdijk in 1840 81, in 1860 108 inw.
G r o e ssen , d. in de Geld. gem. Duiven, in 1840 met 1406, in 1872
met 1582 inw., in laatstgen. jaa r onderscheiden in 1512 B.-Kath. en 70
Herv. Het d. heeft eene B.-Kath. kerk met eene hooge spits. Het komt
reeds in eene oorkonde van 970, onder den naam Grese, voor.
Groet, d. in de N.-Holl. gem. Schoorl, in 1811 met 149, in 1822
met 167, in 1840 met 186, in 1870 met 271 inw. Het maakte onder
Koning Willem I tot 1834 eene afzonderlijke gem. uit, die toen met
Schoorl is vereenigd. E r is eene Herv. kerk. Het d., welks naam oudtijds
ook Groede werd geschreven, ligt bevallig aan den voet van hooge duinen.
G ro e te rp o ld e r , pold. van 207 bund. in de N.-Holl. gem. Schoorl.
G ro e tp o ld e r , polder in de N.-Holl. gem. Winkel, eene bedijkingvan
1844 tot 1847. De polder, die het zuiderdeel uitmaakt van Waard-en-
Groet, is 7 6 bund. groot.
G r o e v e (de), geh. in de Gron. gem. ’t Zandt, ten noord-westen van
het dorp Zeerijp.
G ro e v e (de), b. in de Drenthsche gem. Zuidlaren, aan de Oostermoersche
vaart, dio een weinig lager in het Zuidlaardermcer valt. In
1840 had deze buurt 99, in 1870 135 inw.
G ro ev e (de), watering in Groningen. Zij loopt uit het Schildmeer
naar het Damsterdiep.
G ro lle rh o lt, voorm. bosch in de Drenthsche gem. Boldo, waar tot
onder de Be'publiek, o. a. nog in 1696, landsvergaderingen in de open
lucht zjjn gehouden.
Grollo, d. in de Drenthsche gem. Bolde, in 1811 met 208, in 1840
met 272, in 1870 met 338 inw. Ofschoon eene der oudste plaatsen van
Drenthe, heeft het eerst sedert 1852 eene kerk. Deze kerk is voor de
Hervormde ingezetenen van Grollo en Schoonlo gesticht.
G ron in g en , negende provincie des Bijks. In het noorden is zij be-
paald door de Noordzee, in het oosten door Oost-Eriesland en Aremberg-
Meppen (twee afdeelingen der Pruissische provincie Hannover), in het
zuiden door Drenthe, in het westen door Friesland.
De provincie ontleent haar naam van hare hoofdstad. In vorige eeuwen
droeg zij den naam van Stad-Groningen-en-Ommelanden, of bij verkor-
ting Sfad-en-Lande.
Tijdens het begin onzer jaartelling werd Groningen, dat toen bij hooge
vloeden voor een groot deel door de zee werd overstroomd, bewoond door de
Friezen en deelde sedert de lotgevallen der naburige Friesche zeelanden.
Ter plaatse waar de Aa den hoogen zandigen den Hondsrug verlaat, om
zieh door de vruchtbare kleigronden een weg naar zee te banen, ontstond
reeds vroeg eene bewoonde plaats, die n a ar de welige weilanden, die
haar ten deele insloten, den naam van Groen-ingen of Groningen on tving.
De Over-Lauwersche Friezen verdedigden niet minder dan die van
Oostergoo en Westergoo hunne vrijheid en zelfstandigheid tegen de
Prankische landvoogden, die, op het voetspoor hunner ambtgenooten, in de
meer zuidelijke streken aan Schelde, Maas en Bijn, de hun toevertrouwde
landvoogdijen in erfelijke graafschappen wilden herscheppen. Maar de
Groningsche Friezen, ofschoon ’s Keizers oppermacht erkennende, weigerden,
met die van Oostergoo, Westergoo en andere Friesche landen, ’s Keizers
voogden als heeren te dienen. Zij verwierpen alle eischen om schattingen
op te brengen of teekenen te geven van volstrekte afhankelijkheid.
Gelukte het al Keizer Hendrik I I I in 1040 h e t kleine landschap ’tGoo-
regt met den hof Groningen (villa Cruoninga) als leon aan de ütrechtsche
Kerk te verbinden, de Ommelanden bewaarden hunne vrijheid en hun
zelfstandig bestuur de gansche middeleeuwen door, met uitzondering
echter van Westerwolde, dat, door overmacht gedrongen, in 1316 den
Bisschop van Münster eenige hoogheidsrechten moest inwilligen en sedert
onder hoofdelingen (Münstersche vassallen) kwam.
Nimmer viel het handhaven dier vrijheid moeielijker, dan toen de
splitsing des volks in twee partijen, Vetkoopers en Schieringers, den
Graven van Holland en den Bisschoppen van Utrecht gelegenheid schonk,
zieh m de binnenlandsche aangelegenheden der Hunsigoers, Fivelgoers,
29*