
eins) Yoerde het eerst dien van Bissehop van Utrecht. Zoowel onder dezen
prelaat als onder zijne opvolgers, Theodardus en Harmokar, verkreeg de
Utrechtsche priesterschool een groote vermaardheid en word Utrecht het
middelpunt voor kerkelijk leven, wetenschap en kunst in Noord-Ne-
derland.
De bloei van Utrecht werd gestuit door de invallen der Noormannen,
die, na de st.-Maartenskerk verwoest te hebben, in 857 Bisschop Hunger
noodzaakten als banneling rond te zwerven. Ook Bisschop Radbond, een
afstammeling der Friesche koningen, moest voor hen de wijk nemen.
Om hierin verbetering te brengen begon Bisschop Balderik in 922 de
hoofdstad van zijn kerspel met muren te omringen, terwijl hij de st.-Maar-
tens- en st.-Salvatorskerken, beiden door den vijand geteisterd, liet
herbouwen.
Volkmar, Boudewijn en Ansfried volgden Balderik als Bisschop van
Utrecht op en verwierven, bevriend als zij waren met de Keizers, bij on-
derscheidene giftbrieven, nieuwe domeinen: akkers, bosschen, hoeven, lijf-
eigenen, ja geheele landstreken, waardoor allengs eene wereldlijke heer-
schappij ontstond.
Aanvankelijk vormde deze heerschappij alles behalve een samenhangend
geheel. De bestanddeelen lagen zelfs ver uiteen. Men vond die zoowel
te Groningen aan de Hnnse als te st.-Odilienberg aan de Roer, te Bo-
degraven aan den Rijn, te Oldenzaal bij den Dinkel, te Eist in de
Betuwe, en te Emmerich aan den nog onverdeelden Rijn. In al die en
vele andere plaatsen oefenden Utrecht’s Bisschoppen het landvorstlijke
gezag nit en ontvingen er de inkomsten van de vorstelijke domeinen.
Van lieverlede werden de grenzen meer afgerond, deels door nienwe
keizerlijke schenkingen, deels door verdragen met Brabant, Holland en
Gelder, waarbij meermalen ruilingen plaats vonden. Ook door aankoop
en erfenis werden verschillende streken verworven, zoo als Rhenen,
Diepenheim en Kninre.
De macht van Utrecht zou grooter zijn geweest, hadden de kapittels
aan Wien de keuze der Bisschoppen in de 12de eeuw bij uitsluiting kwam,
allen vreemden invloed weten te weren. Doch dit was geenszins het ge-
val. De naburige vorsten waren er op nit, om bloedverwanten of vrien-
den op den stoel van st.-Maarten te plaatsen, en daar die vorsten zeer
verschillende belangen hadden, werd de keus maar al te vaak op meer dan
een persoon uitgebracht, terwijl er zelden eene benoeming plaats vond, die niet
den toorn van een ontevreden nabuur verwekte. Daarbij kwam, dat de bur-
gerijen van Utrecht en Deventer, de beide voornaamste steden van het
Sticht, hare krachten leerden kennen en naar vrije instellingen streef-
den. Ook Groningen, dat zieh als eene vrije stad begon te beschouwen,
en het landschap Drenthe, waar men de Slotvoogden van Coevorden
meer dan de Bisschop aanhing, verwekten moeielijkheden.
Onder de Bisschoppen, wier regeering U trecht’s bloei bevorderde, teilen wij
Otto van Holland (van 1233 tot 1249), Hendrik van Vianden (van 1251 tot
1267), Gwy van Avesnes (van 1301 tot 1317), J a n van Arkel (van 1342 tot
1364) en Floris van Wevelinkhoven (van 1379 tot 1393). Doch de moeieljjkheden
voor de kerkvoogden als wereldlijke vorsten nam toe, toen par-
tijschappen in Utrecht ontstonden, en de burgers van het gedeelte dat
het Neder-Sticht uitmaakte, ofschoon zelven gekant tegen de heerschzucht
des adels, zieh onwillig betoonden om de roof- en hebzneht der groote
leenmannen in het Boven-Sticht (Overijssel) te betoomen.
Met de uitbreiding van het Bourgondische gezag in de Nederlanden kwam
Utrecht, bij de verheffing van David, een natuurlijken zoon van Filips de
Goede, tot Bisschop, meer dan vroeger onder vreemden invloed. De neder-
laag van Hertog Karel de Stoute te Nancy (5 Jan u a ri 1477), en de moeielijkheden
waarin Maria van Bourgondie zieh bij hare komst tot de regeering
gewikkeld zag, schenen dien invloed te zullen stremmen. E r ontstond
een zoo hevig verzet tegen dien eersten prelaat nit Bourgondischen stam,
dat men hem gevangen nam. Doch zoodra de Aartshertog Maximiliaan,
Maria’s gemaal, de handen vrijkreeg, herstelde hij den Bisschop in al
zijne kerkelijke en wereldlijke waardigheden en deed zieh zelven erkennen
als voogd en beschermer van het Sticht (Sept. 1483).
De afhankelijkheid, waarin Utrecht hierdoor geraakte, mocht gedu-
rende eenigen tijd de rust herstellen, het werkte de ontbinding van
het wijd uiteengelegen gebied in de hand. Onder Bisschop Frederik van
Baden, den opvolger van David van Bourgondie, ging Groningen voor h et
Sticht verloren, en toen deze prelaat negentien jaren had geregeerd, ontving
hij een wenk om zijn stoel aan een anderen Bourgondischen bastaard
in te rnimen. Frederik van Baden moest gehoorzamen, en het Sticht
kreeg Filips van Bourgondie tot Bisschop en Heer.
Filips’ opvolger, Hendrik van Beijeren, door een oorlog met Gelder en
door de burgerijen van Utrecht en Zwolle in het nanw gebracht, wist ten
laatste geen uitkomst meer; nadathij den 7 Januari 1528 het Over-Sticht ten
offer had gebracht, stond hij den 20 October daaraanvolgende ook het Neder-
Sticht van Utrecht als eene wereldlijke heerschappij af aan Keizer K arel V.
De Bisschoppen van Utrecht werden nu eenvoudig overste herders der
geloovigen, zonder dat zij zieh op eenigerlei wijze met het landsbestuur
hadden te bemoeien.
Utrecht sloot zieh in 1579 bij de andere provincien aan, die zieh aan
de regeering des Spaanschen Konings onttrokken. Sedert 1581 was het
’t vierde gewest in rang der Unie.
Het werd in Ju n i 1672 door de Franschen aan de Vereenigde
Provincien ontrukt, doch reeds in Januari 1674 in zijne vrijheid en
vervolgens in zijn rang bij de Unie hersteld.
In 1798 werd de prov. Utrecht verdeeld onder 4 departementen.
Dat van den Rijn erlangde: de steden Utrecht, Amersfoort en Wijk-bij-
Duurstede, geheel Eemland, nagenoeg geheel ’t Overkwartier, Oostveen,
Oostbroek en de Bilt, benevens Langerak.
Een gedeelte van Abcoude en Kudelstaart kwamen aan het Depar-
tement-van-den-Amstel.
Het Nederkwartier, zooals dit sedert 1654 was bepaald geweest, doch
zonder Harmelen, werd aan het Departement Texel toegevoegd.
De stad Montfoort, met bijna al de heerl. in het kwartier van Mont