
I i i :
'ipfr
1 ! i
1]78
I en Vi; ü". de zuiderspits van hct gebei'gLe ii». IJl, waarop,
dewijl dezelve stomper is dan de overigen, het zand bleef liggen,
en de reeds vermelde zandbanken van 60 en 40 voet dikte
uitmaakt; 1°. de spitse, zuilvormige oostelijke rotstop en8,9,
10 en 11". de vier kleine toppen, welke uit het zuidoostelijke
zandplateau uitsteken.
De kracht der uitbarsting, welke de bergkruin van den lieloet
op die wijze verbrijzelde, moet verbazend groot zijn geweest,
en de darapzuil moet den ganschen omtrek des kraters hebben
vervukl.
Alles duidt aan, dat de zandmassa's zieh in eene ontzettende
hoeveelheid naar alle zijden verbreidden, maar voornamelijk over
den Avestelijken dwarsrand des kraters heenstroomden en alle
rotsen overstelpten. Zelfs op de hooge zuiderspits vormt het
zand zeer ditke lagen.
Door dergelijke streken omringd, ten zuiden en ten noorden
door S ä GOO voet hooge, aan de meeste andere zijden door
400 voet hooge, loodregte of bijna loodregt opstijgende wanden
eng omsingeld, ligt daar het stille meer. Door geen oever omzoomd,
rijzen de wanden, vooral in het zuiden en in het zuidoosten,
onmiddellijk in een regelmatigen halven kring uit het
water op. Slechts de wanden, welke de noordwestelijke bogt
omsluiten, zijn iets minder steil; aan die zijde kan men tot op
eene groote diepte in het buitengewoon heldere (helder groene)
water zien en meent men ter diepte van 30 ä 50 voet nog
Conferven, of andere waterplanten, op de rotsen waar te nemen.
Door de zonnestralen verlicht, heeft het eene kopergroene
kleur, welke in de schadaw der rotswanden in het kobaltblaauwe
overgaat. Nergens wordt men den geringsten rimpel
op den gladden waterspiegel gewaar; geene luchtbellen stijgen
opwaarts; geen spoor van dampen! Eene doodsche rust bedekt
het meer; spiegelglad, doodstil ligt het daar neder, totdat de
krachten, welke in de diepte onder hetzelve sluimeren, het
eenmaal weder op nieuw beroeren.
Naar regtstreeksche metingen ligt derhalve de kraterkloof,
waar gisteren ons bivouak stond, 1,196 voet bencden het punt
6 7 9
IV van den westelijken kraterrand, welke op de meeste plaatseti
zeer steil tot deze diepte afloopt; misschicn, ja, waarschijnlijk
moet men den bodem van het meer op eene diepte zoeken,
welke gelijk staat met de hoogte der westelijke kraterkloof;
uithoofde nu de kraterrand (namelijk, het gemeten punt IV)
400 voet hoven den spiegel van het meer hgt, zoozoudenwij
voor de loodregte diepte van het water (1,196'—1400) niet minder
dan 796 voet bekomen. De steilte en de groote hoogte
van de kraterwanden boven het water, waaruit zij, zonder
een oever te bezitten, opwaarts stijgen, — de ligging en de
gesteldheid van de westelijke kraterkloof, welke zieh, beneden
de steile westelijke helhng van den muur, aan het oog voordoet
als een gedeelte van een voormaligen, grooteren kraterbodem,
maken het waarschijnlijk, dat het water deze diepte werkelijk
heeft. Is dan de diameter van het meer (hetwelk men zieh
moet voorstellen als benedenwaarts in eene sehuine rigting toeloopende)
van het zuidwesten naar het noordoosten = 2,000
voet en van het westen naar het oosten = 1,700 voet juist, dan
kan men de watermassa, bij benadering, op 1,804,270,000
kubiek voet schatten.
- <
iSi"
OVERZIGT DER GEMETEN HOOGTEN.
P L A A T S E N .
Boven de spits IV.
(.Trigon.)
Boven hei meer.
(Trigon.)
Boven de oppervlaktc
van de lee.
Bivouak in de kraterkloof . . 3,46t
Rotsspits IV van den westelijken
wand 400 4,657
Verbindingsrug ^ 4,045
Oostelijke rand van den kratermuur. . . . . 400 4,657
Noordelijke top E 200 600 4,857
140 540 4,797
450 850 j 5,107
Wij verbeten ons gevaarlijk standpunt ten 10 ure en haalden
eei'st \vederom vrij adem, toen wij den onheilspellenden rand op
tt J
tifSi«
Nh- '
.ßi I -
<!r
V i