
I :
i ' i t
'Us
•"i 1V
•
944
de noordwcslclijkc zijde van den Ringgit. De halvcmaanvormige
cultuur-vlakte van Besoeki, welke door duizenden van Kokospalmen
wordt beschaduwd en eene breedte heeft van 1 a 2
minuten, blijft tusschen de zee en den noordelijken voet van
den Ajang over. Ten westen door eene zieh ver uitstrekkende
rib van den Ajang, ten oosten door den voet van den Ringgit
begrensd, wordt zij längs den noordwestelijken voet van den
laatstgenoemden berg van lieverlede smaller en eindigt zij ter
plaatse waar de noordelijke voet van dezen kegel door de zee
wordt bespoeld. Smalle ribben dalen aan deze noordwestelijke
zijde nederwaarts; zij ontspringen aan den voet van den pilaarvormigen
top als scherpe rotsgraten. Een heet, leelijk en laaggroeijend
bosch, bestaande uit stekelachtigenbamboes, Rhamnussoorten,
kreupelachtige Djati-boomen, welke hier en daar verstrooid
staan, benevens wilde pisang, bedekt deze helling. De
ribben bestaan aan derzelver oppcrvlakie uit scherphoekige
brokstukken eener trachietachtige lava, waarin vele groote,
ledige blaasruimten, met gladde wanden, worden gevonden, ja,
in eene grootere mate dan ik zulks bij eenigen anderen vulkaan
op Java heb waargenomen. Zie L. nr. 287 en 288. i)
Tusschen dergelijke ribben, welker lava in de diepte een
compact gehcel vormt, loopt längs de west-noordwestelijke zijde
eene kloof bergafwaarts; in het benedengedeelte dezer kloof,
waar zij eene grootere breedte heeft verkregen en zieh naar
het westen rigt, is een dorpje, Djoerang oerang, gelegen.
Vele kolossale rotsblokken liggen op den bodem dezer kloof
verstrooid in het rond; op vele plaatsen verheffen zieh
de wanden loodregt, als een rnnur, opwaarts. Vele dezer
blokken bestaan uit een blaauwachtig donkergrijzen trachiet^
sommigen zijn siechts voor de helft of voor een gedeelte
uit deze trachiet-soort gevormd, terwijl zij aan de andere
zijde in eene poreuse slak zijn overgegaan, waarin alle
bestanddeelen zijn veranderd, behalve de hornblende-kristallen,
L. nr. 289 (Bat. nv. 90) is de yiilkaiiischo ascli- eii rapilli brckzic, op blaclz,
929 besclireven.
945
welke aan de zijden uitsteken; andei'en zijn eene gloed-brekzie,
welke uit 2 duim tot 2 voet dikke brokstukken van zeer verschillende
varieteiten van trachiet en lava is zamengesteld ; in
deze brekzie komen voor: zeer fijn korrelige trachiet, — grof
kristallinische trachiet, met porphyrachtig afgescheiden, glasachtigen
veldspaath, nu eens meer dan weder minder hornblende,
— vaste, digte basaltachtige lava, — en geheel verslakte,
door en door poreuse lava; men onderscheidt derhalve
in deze brekzie eene menigte heterogene, zwarlachtige, grijze,
witachtige en roodachtige stukken, die zonder eenig verbindingsmiddel
tot een. geheel zijn te zamengesmolten. Zie L.
nr. 285 en 286.
Een compacte lava-stroom, welke in de bovenste gedeelten
der kloof is bloot gespoeld en de bedding der beek uitmaakt,
is op eene gelijke wijze gevormd. Zijne gladde, gepolijste
oppervlakte rijst en daalt golfvormig op en neder, zoodat de
beek nu eens kleine bekkens met water vult, dan weder geringe
watervallen vormt; deze oppervlakte schijnt aan het oog als
ingelegd, als mozaik-werk toe en bestaat uit roodachtige, grijze
en zwartachtig gekleurde fragmenten van trachietachtige lava,
welke afwisselend eene dikte hebben van 2 duim tot 3 voet;
niettegenstaande scherp geteekende lijnen deze fragmenten omgrenzen,
zijn zij toch zoo innig zamengesmolten, dat nergens
eenige voegen worden bespeurd en de gladde oppervlakte als
met verschillende kleuren heschilderd toeschijnt.
De hoogste top van den Ringgit is in verscheidene zuilen,
of juister gezegd in torenvormige massa's gespleten, wier naakte,
grijskleurige wanden zieh vele honderd .voet hoog lijnregt verheffen.
i)
Over de uitbarsUngen van den Ringgit.
Uithoofde van het gewigt der gebeurtenis zelve, en de gevolgtrekkingen,
welke uit dezelve kunnen afgeleid worden, deel ik
') Het plan, dat ik had govormd om dozelvcn te beklimmcn, werd door een
onverwacht bezoek vau tijgors verijdeld. (Zie mijne reis door de oostolijke
provinciiin van Java. Maagdenbiirg, 1845, p. 357.)
j S .
J ,
J t