
iiiij ondoi'liielcl over de veranderingeii, welke de waterstand alliier
ondergaat i) Te Madioen had ik het genoegen kennis te maken met
den heer J. B. van Ilenverden, Resident aldaar, zoo gunstig
bekend door zijne geschriften over de bewoners van het Tengger
geborgte en door zijn naauwkeurig onderzoek van den Bromo,
welken hij herhaalde malen bezocht ">•), en die mij met de meeste
gastvrijheid ten zijnen huize ontvmg.
Eene niet minder gastvrije en hartelijke ontvangst genoot
ik ten huize van den heer Vriesman, Resident van Kediri,
alwaar ik op den IS"'"" des middags aankwam; op de krachtdadigste
wijze door den Resident ondersteund, begon ik van
hier weder mijne gewone tog ten.
Gelijk de provincien Solo, Ngawi en Madioen eene laag gelegene
centraalvlakte uitmaken, welke zieh noordwaarts en
insgelijks oost- en westwaarts om de geisoleerd gelegene kegelbergen
Lawoe en Wilis uitstrekt, zoo is ook de residentie
Kediri eene dergelijke vlakte, welke, noordwaarts van de
bergen Wilis en Keloet gelegen, zieh ten westen met Madioen
en ten oosten met Soerabaja tot een onafgebroken geheel vereenigt
en vervolgens tusschen den Wilis en den Keloet heenloopende,
zieh zuidwaarts verlengt. (Vervolgens wendt zij zieh
oostwaarts heen, strekt zieh voorbij Elitär en Welingin tasschen
den Keloet en den Kawi aan de eene en het zuidelijke strandgebergte
aan de andere zijde ult, en gaat langzamerhand
hooger oprijzende, in de rig ting naar het noorden in de vlakte
van B'Ialang over.) Hare hoogte boven de oppervlakte der
zee bij Kediri, bedraagt 197 voet; zij ligt derhalve lager dan
Madioen, dat 270, en lager dan Solo, hetwelk 28S voet hoog hgt.
hl plaats van den donkerkleurigen kleibodem, waaruit de vlakte
van Madioen voornanielijk bestaat, treft men in de vlakte van
Kediri hoofdzakelijk een fijnen, vulkanischen zandbodem aan,
welke echter overal, waar dezelve door water kanbesproeid
") Het water stijgt in de Solo somtijds ter hoogte van 15 20 voet, j a , na aanhoudenclen
regen gebeurt het, dat het ganselie rivierbed, hetvifelk eene diepte van 33
voet heeft, tot aan den rand met water gevuld is.
Zie het laatste deel der Verhandelingen van het Bat, genootschap. (Dl. 30.)
627
worden, eene voldoende mate van vruchtbaarheid bezit. Ten
deele door deszelfs oorspronkelijke fijnheid, ten deele door
latere verwering, is de bodem in vele streken reeds tot eene
helder grijze klei overgegaan; hoewel deze aardsoort bij droogte
hard en korstig wordt en roet water besproeid of vermengd
zijnde, zieh innig met hetzelve vereenigt en in eenen taaijen
modder verkeert, zoo is dezelve echter vruchtbaar en vormt
zij de schoonste rijstvelden; in die streken daarentegen, waar
vroeger wouden groeiden, is dezelve losser, meer met humus
vermengd en uit dien hoofde meer geschiLt tot de koffijteelt.
Zoo zijn de middelste gedeelten der Kediri vlakte, welke door
de schoone, breede, en voor kleine schepen bevaarbare kali
Brantes van het zuidcn naar het noorden worden doorstroomd,
bijna geheel en al bebouAvd en grootendeels in sawa's herschapen,
welke zieh ver naar het zuiden, tot aan den voet van het zoogenaamde
strandgebergte, uitstrekken. Dit gebergte is hier zoo
laag, dat men deszelfs zoom van de hoofdplaats Kediri ter
naauwernood kan gewaar worden. Westwaarts naar den voet
van den Wilis en oostwaarts naar den voet van den Keloet
en de Loesonggo keten, — welke zieh ten noorden van
den Käoet uitstrekt, gaat deze schoone, bebouwde vlakte,
allengskens ryzende, over in eene wildernis, berucht door de
menigte tijgers, Avelke zij ten schuilplaals strekt. Aandeoostzijde
zijn de Avildernissen het breedst en strekken zij zieh het
verst in de vlakte uit; zij vornien aldaar een woesten gordel,
waardoor het bewoonde laiid van den voet des bergs wordt
afgescheiden. Voornanielijk heeft aldaar een losse zandbodem,
door den Köloet in verschillende erupties uitgeworpen, de
overhand, en is deze waarschijnlijk de Jioofdoorzaak, Aveshalve
deze streken door den mensch worden vermeden.
Het klimaal dezer zandige centraalvlakte is heet, maar
veel drooger en uit dien hoofde gezonder dan die gedeelten
van Java, welke längs het zeestrand zijn gelegen, zoo als b. v.
Soerabaja, waar bitte en vochtigheid steeds met elkander hand
aan hand gaan. De geniiddelde jaarlijksche teniperatuur scliijnt
naauwelijks iets lager te zijn dan die der kusten (82,0=F.), want
Si :
m\