
ätvj
11
f H 1
. 1.'1 Si
l'l
1' 1 "1 f
\ m
i V .-i
1 ^ I' 'I Jift
t '
728
Mijne werkzaamheden in de Oro-oro geeindigd hebbende,
begon ik naauwelijks den kratermuur weder te beklimmen
om ons bivouak te bereiken, toen ik, aan het noordnoordoostelijke
uiteinde der vlakte, op nieuw een aantal Ja-vanen
zag naderen. Het was de Wedono van Ngantang te paard, benevens
ecn klein gevolg. Ik heette hem hartelijk welkom, hetgeen ik
opreglelijk meende, want l« bewees zijne komst, dat de Resident
van Pasoeroean (de beer W. de Vogel) niet slechts acht
had geslagen op mijn "verzoek, om mij zijne bulp te verleenen bij
de reizen, welke ik binnen zijne residentie zou afleggen, maar
dat ik zelfs op de krachtdadigste ondersteuning mögt Staat
maken, welk uitzigt mij, gelijk zieh ligtelijk laat begrijpen,
zeer verblijdde, — want de Semeroe lag nog voor mij;
bragt de Wedono allerlei kleinigheden mede, welke in deze
bergwoestijn volstrekt niet te verachten waren, als: eene matras,
schoone hoofdkussens, brood, koewe-koewe, suiker, thee,
koffij, enz., hetgeen ons alles zeer te stade kwam! Stellig is
het, dat geen Javaan immer door een Europeer met meer innig
gemeende vreugde is verwelkomd geworden, dan deze Wedono
door mij werd begroet. Het scheen als of hij zieh door de
vriendelijke ontvangst, welke hij van mijne zijde genoot,
voldoende voor zijne moeite beloond rekende; bij nam weldra
deel in de vrolijke stemming, welke algemeen bij de leden
der karavaan, onder welke ik tabak, cigaren en eene geringe
lioeveelheid opium uitgedeeldhad, heerschte. Wij rigtten derhalve
alles naar ons gemak in en waren stellig meer in onzen schik
dan, in zijne Tuilerien, — de koning der Franschen.
Vrolijk Stegen de vlammen onzer vuren opwaarts, misschien
wel voor de eerste maalsedert de belijders der Hindoe-leer, die
hier eenmaal hun verlijf hielden, dezen bergtop verlieten (hetgeen
waarschijnlijk körten tijd na de invoering van het Mahomedanismus,
m 1478, plaats greep). Geen pelgrim schijnt
denzelven sedert dien tijd meer belreden te hebben. En hoe vele
eeuwen zijn misschien vroeger niet vervlogen, sedert het vulkanische
vuur de wanden van den kratermuur deed gloeijen,
ter plaatse waar thans de wind door Tjemoro-boomen mischt?
Mi,:'!,
i:' ^
Te oordeelen naar de dikte der vruchtbare aardlagen van de Orovlakte,
stellig meer dan een tiental eeuwen! Want dat deze Orovlakte
de voormalige kraterbodem uitmaakt, die misschien uit zieh
breed verspreide en snel bekoelde lava-stroomen is gevormd,
mag niet worden betwijfeld; evenmin is het aan twijfel onderhevig,
dat de halfkringvormige nok, op welker midden wij ons
thans bevinden, een deel vormt van den voormaligen kratermuur.
Zeer mogelijk is het, dat deze muur oorspronkelijk kringvormig
was en in het noordoosten door de lava-vloeden, die zieh een
uitweg baanden, werd verbrijzeld; aan die zijden vormen thans
de lava-beddingen genen scherp begrensden rand, tusschen den
voet der Boedak-nok aan den eenen en den Tjemoro kendengberg
aan den anderen kant, — een rand, welke, als de laatste
grens van het Oro-plat, in den vorm van een trap naar het noorden
en naar het noord-noordwesten afdaalt (op gelijke wijze
als de bovenste kraterbodem van den GMe zieh steil naar
het dal van Kandang badak nederwaarts stört); de goenoeng
Tjemero kendeng mag dan als een staande gebleven
gedeelte van den oost-noordoostelijken kratermuur worden beschouwd,
welks bovenste rand werd verbrijzeld, of nog
waarschijnlijker als een eruptie-kegel, welke in de onmiddellijke
,nabijheid van den kratermuur was uitgebroken en
waaraan zieh deze muur aansloot. Dat eruptie-kegels niet altijd
in het midden der kraters worden gevormd, maar integendeel
menigvuldiger in de nabijheid of aan den voet der kratermuren
ontstaan, welke alsdan te dier plaatse worden verbrijzeld of
overstelpt, — zulks leeren ons de voorbeelden, welke wij
daarvan bij verscheidene andere vulkanen op Java aantreifen,
als b. V. bij den Panggerango (met den eruptie-kegel Mandalawangi),
bij den Dieng (met de eruptie-kegel Pakoeodjo), en
anderen. De kloof, tusschen de zuidoostelijke helling van den
Tjemoro kendeng en het tegenwoordige oostelijke uiteinde van
den muur, kan alsdan ten gevolge eener latere doorbarsting
zijn gevormd geworden.
Uitgenomen eene warme bron, welke naar mij door den
Wedono werd verhaald, aan den noordelijken voet des bergs