
.nJ' lI I
J . 1 ,
i•mf . ••
'i •I1'
• L
I
gerd; de laag, door hern gevormd, reikte zoo hoog of was zoo dik,
dat slechts de kruinen van den Semeroe en van den Ardjoeno
daar boven uitstaken. Hare bovenste grenslijn teekende zieh aan
den horizon wederom zooseherp en lijnregt af, dat men even zoo
goed hoogtehoeken kon rneten boven dien rand, als boven
de kim. Maar reeds ten 61/2 ure Steeg de damplaag hooger en
omhulde zij 00k den Serneroe. Diep beneden ons strekten zieh hier
en daar eenige als krullen gevormde wolkeninassa's over hetlaagland
uit, welke aan de bewoners, die onder hare sehaduwen
wöonden, waarsehijnlijk het denkbeeld inboezemden, dat de
gansche lueht op die wijze betrokken was. Het overige gedeelte
des dampkrings was echter inderdaad geheel en al vrij
van wölken.
Ten 71/2 ure maakte ik mij tot de afreize gereed; met de
pakdragers voorons uit.klauterden wij (de Wedono vanNgantang,
de Bekel van Batoe, ik en ons volk) den kraterwand weder af, Stegen
in de Oro-vlakte te paard, waardoor wij onzen Aveg naar het
noordoosten namen. Ter linkerzijde der Sibaloekloof kwamen
wij op eene breede lengte rib, welke in eene lainelijk regte
rigting, nu eens steil, dan weder eenigzins vooruit springende
en vrij effene terrassen vormende, bergafwaarts liep. Aan hare
regterzijde lag de voortdurend dieper wordende Sibaloekloof,
aan welker overzijde zieh de noordelijke helling van den Tjemoro
k endeng verhief. Deze was begroeid met eene 4 ä 5 voet hooge,
buitengewoon digte vegetatie van Euphorbia javanica, een
Ocymum en eene Composita uit de tribus der Seneeioideae;
slechts eenige weinige Tjemoro's, waarvan het jeugdigere geboomte
meer piramidevormige toppen, de ouderen daarentegen
onregelmatige, ronde kroonen dragen, verhieven zieh, op groote
afstanden van elkander, boven het zoo even vermelde kreupelhout.
Weldra nam de Wedono afscheid van ons; hij sloeg eene
meer westelijke rigting, den weg naar Ngantang, in. Toen hij
mij verzocht, dat ik mijne tevredenheid over zijn gehouden
gedrag aan zijne overheden zou betuigen, kwam het mij voor,
dat eene dergelijke achting of vrees der Javasehe hoofden voor
de Europesche beambten immer een goed teeken is en het
I" i!
liil^
T»•r' i./:' f i
733
bewijs levert, dat het land goed wordt bestuurd. -— Verder
bergafwaarts begon men eiken tussehen de Casuarina's aan
te treffen; eenige zeer oude boomen hadden stammen tcr
dikte van 6 voet. Het woud werd lommerrijker, vochtiger, —
ik trof eene mij nog onbekende halfboomachtige varen aan, welker
regte, 6 voet hooge, maar niet heutige stam zieh eerst in drie
en vervolgens telkens in twee takken (die echter, helaas! steriel
waren) verdeelde. Somtijds verhief zieh de rib, nadat zij
een voorsprong had gevormd, weder op nieuw tot eene kleine
spits, doch daalde in het algemeen met eene zachte glooijing;
wij klommen voortdurend in de rigting van het noord-noordoosten
bergafwaarts; weldra begon het woud bijna uitsluitend uit
eiken tebestaan, het kreupelhout werd zeer voehtig, de bodem
veranderde in een papachtig weeken humus, die ons noodzaakt^
den Zadel te Verla ten; eindelijk bereikten wij ten 91/4 ure (na gedurende
I3/4 uur onzen togt te paard te hebben voortgezet)
een geheel vlakken voorsprong, tussehen den eigenlijken Kawi
en zijn noordelijk voorgebergte gelegen, alwaar wij eene hut
zagen, die door de Javanen alhier was opgeslagen.
Hier ter plaatse hield zieh een kok op (die ons boven beter
te Stade zou gekomen zijn!), van wiens lekkernijen de Bekel
mij allereerst een kop thee aanbood, terwijl de versehe paarden
werden voorgebragt. Dit oord, hetwelk in het rond bij uitsluiting
door eikenwouden was omzoomd, heette men goenoeng
Sewantel.
Ten 91/2 ure zetteden wij onze reis voort, aanvankelijk zuidoostwaarts,
doch zeer spoedig oostwaarts gaande en kwamen
wij op eene volkomen regt en zeer steil afwaarts loopende nok
(rib), die met Casuarina's was begroeid; zoodra wij onder dit
geboomte aankwamen, vonden wij ook terstond weder een droogeren
bodem. Ter wederzijde werd deze nok door eene kloof
begrensd, van welke die ter linkerzijde gelegen zeer steil en
diep was. Verre van elkander verwijderd groeiden de Casuarina's
op den grasbodem verstrooid in het rond.
Ten 10 ure bereikten wij de benedenste woudgrens en trokken
vervolgens, — terwijl wij nog altijd onzen togt over dezelfde,
ii
•i