
Ilv
j;;
! ''s
864
ribben, die, wel is waar, dikwerf cen bogtigen loop bebben,
maar straalvormig naar alle zijden gerigt zijn; zij loopen van
onderen breeder uit en gelijken op lava-stroomen. De tusschenkloven,
door welker aanwezigheid de ribben, als zoodanig,
te voorschijn treden, maken geene insnijdingen in den rand des
ringmuurs, maar vangen baren uitgebolden loop eerst beneden
den rand aan. Omtrent ter halver hoogte van bet geborgte
zijn zij bet diepst; eenige derzelven bereiken aldaar eene diepte
van 4 á 600 voet, en loopen zoowel van onderen, als van
bovenaan den nok smal en scberp toe.
no YII. Bij de nienwe, in den tegenwoordigen tijd uitgevloeide
lava-stroomen, gelegen in den omti'ek van den kolossalen krater
van den goenoeng Rawon, — diebijna even groot is als die van
den Téngger, eene diepte van 1,500 voet heeft en een ketelvormbezit,
— neemt men eene gelijke structuur waar als die,
waarvan hier boven onder n° I, is gesproken, en tocb liggen
verscbeidene tracbiet-lava-banken van den Rawon op lagen van
zand en van asch. Leiden wij bieruit nu eene gevolgtrekking
af, dan zouden wij tot bet besluit komen, dat ook de ringmunr
van den Téngger zijn ontstaan aan uitgevloeide lavastroomen
verscbuldigd kan zijn.
n" VIII. Tusscben de jaren 1586 en 1597 werd de goenoeng
Ringgit, oostwaarts van Besoeki gelegen, die vroeger een der
boogste kegelbergen van Java was, geheel en al verbrijzeld
en stortte bij in. (Zie de bewijzen en de brennen, waaruit deze
daadzaken geput zijn, onder goenoeng Ringgit.) Hierdoor ontstonden
de volgénde ruinen: ten eerste een ongeveer 3,000
voet boog, pilaarvormig stuk aan de noordzijde; dit verheft
zieh ten duidelijkste als het fragment eens kegels, loopt uit
in reusachtige pilaarspitsen en daalt, naar de zuidzijde heen,
met een loodregten wand benedenwaarts; — ten tweede aan
de zuidzijde een läge halve kring, welke echter een zeer wijden
omvang bezit; deze wordt door de Javanen: goenoeng
Ranoe, gene: goenoeng Ringgit geheeten; — en ten derde
eene, als een woeste chaos dooreengeworpene massa, welke
tusscben beide genoemde bergen gelegen is. Alle verschijnselcn
865
van vulkanische werking hebben thans te dier plaatse opgehouden
te bestaan.
Beproeven wij thans op deze en vele andere niet op nieuw
herhaalde daadzaken, eenige bekende theorien toe te passen,
en nemen wij aan: a. dat de ringmuur, niettegenstaande zijne
grootte, — met eene middellija van eene mijl, —een eruptiekrater
is, gevormd ten gevolge van het overstroomen en het
later bekoelen van vloeibare trachiet-lava, wellte over den rand
des kraters heenliep, — en dat insgelijks de ribben, aan do
buitenhellingen gelegen, hoezeer niet door geheel vloeibare,
echter halfgesmoltene, weeke steenmassa's zijn ontstaan; zoois
deze veronderstelling zeer bestaanbaar met de daadzaken, opgenoemd
onder de n» I, III, VI en VII, maar daarentegen in
strijd met de onder n» II en nog meer met de onder n» IV
opgegevene daadzaak.
Wat aangaat de onder n» II vermelde daadzaak, om, namelijk,
het aanwezig zijn van het verbazend groote noordoostelijke
splijtingsdal, dat verscbeidene engelsche mijlen breed en
1,000 voet diep is, te verklaren, zoo zou men moeten aannemen,
dat later, nadat de ringmuur door de over den rand heengestroomde
lava reeds gevormd was, eene instorting had plaats
gegrepen, dat een groot gedeelte van het geborgte, en wel
in eene regte, streepvoi-mige rigting naar het noordoosten
was verzakt en dat eerst toen de later uitgebraakte lavastroomen
door de ontstane spieet naar beneden waren gestroomd.
Eene dergelijke gebeurtenis is, op zieh zelve beschouwd,
zeer mogelijk en er blijft derhalve nog slechts deze eene
tegenwerping over, namelijk, het onder n« IV opgegevene feit:
de ongelijke hoogte van den ringmuur, welke, afwisselend
een verschil van ruim 845 voet bezittende, door het bekoelen
van uitstroomende lava niet kau ontstaan zijn, uithoofde zulks
integendeel eene meeixlere gelijkheid aan de hoogte van den
rand zou verschaft hebben. Wil men niet veronderstellen,
dat latere en slechts plaatselijk werkende opheffmgen en
vcrzakkingen, ter hoogte of diepte van 845 voet, hebben
plaats gegrepen, waardoor men de verhcfiings-lhcorie op