
Ut 4
i
i 'it
t
* 1
I ' l l
I : S r
5
s
s
1074
ÜCZC hellende plateau-vlakten, welke, in den vorm van Lerlassen,
in de rigting van liet westen an noordwesten hoogeiopstijgen,
waren met verstrooid staande Casuarina's en hier
en daar met eikenboomen begroeid; in grasplekken en dreven
als het wäre afgedeeld, op de wijze van een park, werden op
dit groene tapijt, behalve eene kleine, hevig brandende Urticasoort,
met diep ingesnedene bladeren (n. sp.?), voornamelijk
Alchemilla villosa, kleine Gnaphahum-en Viola-soorten in grootc
menigte aangetroJlen, waar tusschen tallooze paauwenvederen,
horens van herten, benevens uitwerpselen van koningstijgers,
lioewel deze laatsten in mindere hoeveelheid, verstrooid lagen.
Kleine soorten van voergras, welke veel overeenkomst hebben
met Poa-soorten, i) benevens Festnca nnbigena, die echter siechts
hier en daar voorkomt, vormen het plauta.ardige bekleedsel dezer
schoone streken, — grasmatten, die slechts door enkele, ver
van elkander groeijende Tjemoro's en afzonderlijk staande groepen
van 5 ä G voet hooge varenkruiden worden beschaduwd;
nergens wordt het päd des reizigers over deze vrije, openstaande
ruimten door kreupelhout bemoeijelijkt.
Duizenden en nogmaals duizenden van herten houden zieh in
deze vlakten op, en de verwonderde blik des reizigers ziet hen
hier allerwege bij troepen van 100, 200, 500, ja, van 1,000 stuks
te gelijk rondzwerven. Hier lagen verschillende driften van dit
gedierte al herkaanwende op den grasbodem uitgestrekt, ginds
mij zelven is zij niet geheel en al duidelijk. Beschonwt men den Pingkang van den
Tjcmoro kSndSng, dan doet hij zieh duidelijk voor als eene steilebergketen, die een
halven kring vormt en waarvan ik de ligging der hoogste toppen door middel van.
peilingen heb bepaald. Mijn weg liep over het dwarsjuk, dwars op deze bergketen
aan; wel is waar, ik was voortdurend door wolkennevelen omringd, en kon niet ver
van mij af z!en, maar ik ontmoettenergens eenesto7ehelling, welke zieh onafyebroken
voortzette; slechts terrasvormig opstijgende grasvlakten, welke, als een geheel besehouwd,
eene zeer zachte glooijing bezaten, vond ik op nüjnen weg. Zou de steile
gedaante, waaronder deze keten, van den Tjfimoro kSndeng gezien, zieh voordoet,
aan een optisch bedrpg moeten toegeschreven worden?
') Deze grassoorten zijn wel verzameld, maar nog niet onderzocht geworden.
') De varensoort met 6 voet hoogen, heesteraebtigen stam, welke zieh eerst in
dric en vervolgens telkenmale in twee takken splitst, hebben wij reeds vroeger op
den Kawi Iceron kennen (p. 733.).
1075
Irokken anderen in digte drommen en met langzame schreden
onder het geboomte heen, terwijl gewoonlijk een paar oude hertebokken,
donkerbruin van kleur en met een duchtig gcwei gewapend,
als leidslieden, vöör de anderen uitstapten; sommige troepen
dezer herten hielden stil, zoodra zij zieh op eenigen afstand van
ons bevonden, keken ons dan met rüstige, doch nieuwsgierige
blikken na, totdat wij voorbij waren 5 zij waren met in het
minste schuw. Op dit hoogland, dat zieh mijlen, ja, dagreizen
ver uitstrekte, was het bijna niet mogelijk een enkel plekjc
gronds te vinden, dat niet met de uitwerpselen dezer dieren
als bezaaid was. Talloos mogten zij worden geheeten, ja, tot in
den laten avond werd onze verwondering voortdurend gespannen
door het onophoudelijk verschijnen van nieuwe en talrijke driften,
niettegenstaande het weder somber en regenachtig bleef.
Van tijd tot tijd Steeg de vlakte in den vorm van trappen of
terrassen gpwaarts, en vormde zij steeds op nieuw ze'er uitgestrekte,
zacht glooijende plateaux of vlakke voorsprongen;hierovei'
zetteden wij onzen weg voort tusschen groepen van Tjemoro's,
die er al het voorkomen van een park aangaven, terwijl er een
gestadige regen viel en wolkennevel ons voortdurend omhulde.
Het aantal voorsprongen, die zieh boven elkander verhieven en
welke wij bestegen, nam steeds toe; wij zagen eindelijk duidelijk
in, dat wij reeds sedert geruimen tijd het hoogste gedeelte van
den Pingkang achter den rug hadden, en dat deze bergketen,
althans voor een gedeelte, niets anders kon zijn dan de zuidoosteüjke
rand en helling van het trapvormige hoogland, over
hetwelk thans onze weg hep.
Te rekenen van de kaliPitjoro, dat is, sedert 2'/2 ure, hadden
wij drie volle uren doorgebragt met het bewandelen van grasperken,
welke slechts met Casuarina's begroeid, doch overigens vlak
waren of met eene zachte glooijing opwaarts Stegen; de aanhoudende
regen, die gedurende onzen togt gevallen was, had ons
dooren door nat gemaakt, en toen eindelijk de lucht opklaarde,
begon de zon reeds ten ondergang te neigen; wij bevonden on,s
destijds op een wrongvormigen bergrug, waarin het hoogland,
tusschen twee zacht glooijende valleien, ter linker- en ter rcgterll'
[