
d I
ill I ' ,1
1 .
... V
744
heuvel, de goeiioeng Pitjal pitik, welke insgelijks uit eene
eiiene, met woud bedekte vlakte oprijst.
Ik verwijlde alhier den ganschen dag, doorkruiste de geheele
omstreek en liet den Javanen tijd om nog eenige aanstalten tot het
beklimmen van den Semeroe te maken. Hetgeen ik noodig oordeelde,
zond ik vooruit en vernam van het dorpshoofd, dat de
Wedono (distriktshoofd) reeds vooruitgetogen was, ten einde de
Javanen, die ons door het woud eene bäan kappen ea hatten
moesten bouwen, door zijne tegenwoordigheid tot meerderen
ijver aan te sporen.
Toen tegen den avond de wölken, welke, door haar grijskleurig
bedeksel, het hooger gelegene gedeelte des bergs voor ons oog haddenverborgengehouden,
lagerdaaIden,werdde top van den Semeroe
zigtbaar en deed hij zieh in zijnen schoonen, regelmatigen kegelyoTm(
SSmeroe Figuur 3) ten duidelijkste aan het oog voor.
Door de laatste stralen der avondzon besehenen, gloeide hij in
een roodachtig geel hcht en zijne kruin, hoog boven de wölken
verheven, bhkte met majesteit benedenwaarts; (zijn top van a
tot c ligt in het noorden 64i/2 tot 661/4° ten oosten; de hoek, welke
dezelve met den horizon van Matjan tengah maakte, bedroeg
7>/ä° en de helling des kegels in zijne bovenste helft, van hier
genomen, beliep 30°; van Malang echter, op een grooteren
afstand, slechts 29"; de zoom der helling is glad en lijnregt).
Terwijl het nachtelijk donker het landsehap meer en meer
omhulde, vloog een aantal jaarvogels (Buceros-soorten) over onze
hoofden; zij spoedden zieh naar het gebergte, waar zij in het
hooge geboomte nestelen. Alom weergalmde het woud van het
geschreeuw der paauwen, en tallooze insekien-koren verhieven
heinde en verre hun lied; de gansche lacht trilde van geluiden,
— maar meer gemoedelijke toonen, of een geraisch, dat
aan menschelijke bedrijvigheid herinnert, vernam het oor niet
m deze wildernis, alwaar ter naauwernood het blaffen van een
hond verried, dat, middeninhet vrijeleven van duizende dieren
van verschilleiide soort, ook eenige eenzaam wonende menschen
worden aangetroffen.
745
Bivouak Widodaren den Seplember, d8H.
Ten 6 ure zetteden wij ons van Matjan tengah (te paard) in
beweging, en drongen voornamelijk in eene oost-noordoostelijke
rigting door de ontzagchelijk uitgestrekte, oorspronkelijke wouden,
welke het vlakke terrcin, rondom den voet van den Semeroe
gelegen, bedekken; het kreupelhout dier wouden zou voor ons
volkomen ondoordringbaar zijn geweest, indien de Javanen niet
te voren een weg door hetzelve hadden gebaand. Slechts in de
onmiddellijke nabijheid van Matjan tengah, troffen wij in deze
wouden nog eene enkele opene plaats aan, namelijk, een van
alle zijden ingesloten Alang-veld, hetwelk mij op de levendigste
wijze aan Noordelijk-Sumatra herinnerde, in welker wouden
dergelijke Alang-velden menigvuldig voorkomen. Het wedur
was zeer somber en de hemel geheel al bedekt; een zachte
zuidoostewind, welke de wölken voor zieh heen dreef, veroorzaakte,
met hoe weinig kracht hij ook woei, een gestadig
en onaangenaam geloei in de toppen van het hooge woudgeboomte.
Weldra begon er een zachte, aanhoudende regen te vallen,
waardoor de humusrijke bodem doorweekt en wij van lieverlede
geheel en al doornat werden.
In een dergelijk somber, regenachtig weder, zetteden wij
onzen togt door het woud nu eens te paard, dan weder, op
de moeijelijkste plaatsen tot aan de enkels door het papachtige
slijk wadende, te voet voort. Zwermen van springbloedzuigers
en mnskieten plaagden ons om het zeerst, wier aantal door
het gekapte struikgewas en het gevelde geboomte, dat half vergaan
op den pas gebaanden weg in het rond verspreid lag,
misschien was vermeerderd geworden.
Eene duffe, bedompte boschlucht werkte onaangenaam op
onze reukzenuwen, en waarschuwde ons te gelijker tijd tegen
een langer verwijl in het vochtige, van miasmata vervulde binnenste
van dit woud, op welks papachtig weeken bodem tallooze
plantaardige zelfstandigheden lagen te vermolmen. Op vele
plaatsen is het hooge loofdak zoo digt, dat geen zonnestraal