
1086
i •• '-7.: ' :
' i
r !
hl !
li'i
, f
Wij zullen den kleinen bergtop, naar deze M'alervaten, den
naam van goenoeng Goetji geven, en den top met het plat en
den krater dien van goenoeng Argopoero; de ganscHe bergketen
zullen wij de «Argopoero-keten» noemen. Alvorens wij echter
weder naar het plat afklimmen en onze waarneiningen, betreffende
de naöi}' gelegene merkwaardigheden, voortzetten, zullen
wij eerst een blik in de verte slaan en ons nader bekend trachten
te maken met de ligging en de wijze, waarop de verschillende
deelen van het gebergte onderling met elkander zijn vereenigd.
Oostwaarts en noordoostwaarts van het Ajang-gebergte reikt
onze blik, over het laagland, tot aan den Ringgit en den Rawon,
ja, duidelijk teekenen zieh de vormenvan den Boeloeran en van
den Idjen, aan het uiteinde van Java gelegen, voor ons oog.
Het Ajang-gebergte zelf, met zijne ketenen, bergtoppen en
hoogdalen, zoo donker en indrukwekkend, omringt ons van nabij
als een met wouden bedekt doolhof. In het noorden 89'' ten oosten
tot in het zuiden 86° ten oosten zien wij de steile toppen eens
bergs, welken de Javanen « goenoeng Krintjing» noemen en die
zieh naar het zuiden en zuid-zuidwesten heen in een langen, voortdurend
lager dalenden rüg voortzet; achter den zoom van dit
gebergte verlieft zieh een nog verder verwijderde, in toppen
oprijzende bergrug (de goenoeng DeM^ong? der Javanen) in het
zuiden l&h tot SOVs" ten oosten. Gindsche'lange, boogsgewijs
loopende bergrug van den Krintjing schijnt slechts eene nevenrib
te zijn, welke naar de zijde van: den Tjemoro kéndéng
heenloopt, doch door een tusschendal van dezen laatsten wordt
gescheiden. De Tjemoro kéndéng, even als de goenoeng Ringging
liggen zuidoostwaarts verborgen achter het hoogland van den Pingkang;
een bergtop, welken wij in het zuiden 21i/2° ten oosten
onl.waren, schijnt tot de Pingkang-keten te behooren, welke
zieh slechis met de westelijke vóbrtzetting van den goenoeng
Krintjing vereenigL
De Argopoero-top zet zieh naar het zuiden en naar het
noorden als eene bergketen voort; de naaslbij gelegene berglop
of hoek van de zuidelijke voortzetting, welke veel lager
daalt dan zijn noordelijke hoek, wordt door ons van hier
•iäü
1087
gepeild in het zuiden ten westen; de keten sti'ekt zieh tot
aan dat punt uit in den vorm van een halven kring, doch
schijnt verder op, terwijl zij allengskens lager daalt, in eene
zuidwestelijke rigting voort te loopen.
Naar de noordztjde strekt zieh de top insgelijks in de
lengte uit en vormt hij een breeden bergwrong, welke naar
de binnenzijde slechts met eene zacht glooijende helling afdaalt,
van boven een vlakken vorm heeft en zieh in een aantal voorsprongen
verbreedt; aanvankelijk wendt hij zieh naar , het
noordoosten, vervolgens naar het oosten en later naar het
zuidoosten, vormt eenen grooten halven kring, die zieh mijlen
ver uitstrekt en welks uiteinde, — van hier in het oost-zuidoosten
gezien, •— naar de Krintjing-keten loopt, waarvan hij
echter door een wijd tusschendal gescheiden is; reeds vroeger
zijn wij Over dezen bergwrong heengetogen en hebben wij
denzelven, althans gedeeltelijk, leeren kennen. Naar dit dal,
hetwelk zieh bevindt tusschen het zuidoostelijke uiteinde van
de Argopoero-keten en den noordoostelijken voet van den Krintjing,
is het, waarheen het kleine Maki-clal afdaalt, waarin wij
gisteren nacht hebben gebivouakeerd.
Gindsche Ajang-keten, met de half kring vormige insnede (c
in Ajang Figuur d en Ringgit Figuur 3) schijnt zijn oorsprong
te nemen in het noordelijke gedeelte van den Argopoero
kring, en schijnt van daar in eene noordelijke rigting
naar Besoeki voort te loopen, terwijl eene tweede keten, verder
oostwaarts van daar uit den Krintjing entspringende, zieh
in eene noordoostelijke rigting naar Bondowoso voortzet.
Het hooggebergte van den Ajang bestaat derhalve uit twee
ketenen, welke bijna in eene evenwijdige rigting nevens elkander
voortloopen en ten deele halve kringen vormen, wier bolronde
zijde naar het noordwesten, de hoUe daarentegen naar het
zuidoosten is gekeerd; nevenketenen, groote tusschendalen en
uitgestrekte plateauvormige hooglanden scheiden dezelven van
elkander.
De eene, namelijk, de zuidoostelijke halve kring wendt zieh van
het punt 1 van de Pingkang-keten tot aan punt S, d. i. naar den
1 -
Ii ä
t--
Í , t"..;
i-i-i;
€
IbS