
r.
" •. í i - i f . r .
• - i
I
J"
OÍ
1238
van G,()00 voet, deze borg daarentegen, welke gewoonlijk gocuocng
Ophir wordt geheeLeu cia slecliLs ccnigc weinige uiinuten
van den aequalor yerwijderd is, verlieft zieh weder als een
gcisoleerde, regelmalige kegel ter hoogte van 9,010 voet. Zijn
terrasvormige schedel is, volgens L. Horner, die denzelven
beklom, door een uitgebluschten krater doorboord. (Zie de
« bekliniraing van den berg Ophir» door denzelven in het Tijdsch.
Neerl. Indie, II. no 12, bladz. 605 en Battal. bladz. 29, Eg. 11.)
10. GOENOENG SING ALANG.
Even als zulks op Java het geval is met den Merbaboe, den
Merapi en andere bergen, zoo vormt de goenoeng Singalang, op
Sumatra, met den volgenden berg een dubbeleu, of tweelingvulkaan,
welke het plateau van Agam, het voormalige rijk van
Menangkabo — het schoonste gedeelte der tegenwoordige bovenlanden
van Padang — van de znidzijde begrenst. (Men zie
Batla-landen, bladz. 25, Figmir 9.) Volgens Horner en Osthoff
bereiktdetop van dezen berg eene hoogte van 9,040 voet; hij
is doorboord door een krater, waarin een meer is gelegen.
11. GOENOENG MERAPI OP SÜMATRA.
Deze berg is de werkzaamste der vulkanen, welke op het
eiland Sumatra worden gevonden; volgens Horner bereikt hij
eene hoogte van 8,980 voet (Batta-landen, 1. c.). Terwijl zijne
noordweslelijke en noordelijke helling zieh ter hoogte van 3,000
voet uiLbreidt in het schoone plateau van Agam, daalt daarentegen
zijne zuidoostelijke helling veel lager in het bekken van
het meer Singkara nederwaarts, welks effen Spiegel het vuur-
M-erk terugkaatst, dat menigwerf uit den krater van dezen
berg opwaarts schiet. Ligt het niveau van dit meer ter hoogte
van 1,600 voet, zoo daalt de bodem van het bekken op sommige
plaatsen lager dan de Spiegel der zee, gelijk wij reeds
in de 1"° afdeeling van het werk, bladz. 31, hebben doen
opmei'ken en in de daartoe behoorende hoogte-kaart n» 1 hebben
algebeeld. Het zoo even genoemde meer beslaat het laagste
gedeelte van een splijlinys-dal, dat, tusschen ter weder-
'' hl'l
: IH -
i - i-» , . •
í; a
1239
zijdo oprijzendc borgketenen inyesloten, zieh verscheidene
dagreizen ver uitstrekt in de rigting der lengte-as van Sumatra,
d.i. van het nooi'dwesten naar het zuidoosten, en aan de beide
uiteinden door een vulkaan wordt begrensd. Aan zijn zuidoostelijk
uiteinde rijst uit de rijkbebouwde velden der 13 Kota's
(Padang riboe. Solo), welke den daar ter plaatse droogen dalbodem
bedekken, de goenoeng Salasi opwaarts, terwijl aan zijn
noordwestelijk uiteinde de vuurspuwende top des Merapi in het
meer nederblikt. (Zie de kaart op Tab. V, van het l " " gedeelte
der Batta-landen.) Onder de reizigers, die den berg hebben
bezocht, schijnt de heer D' S. Müller de eerste geweest te
zijn. Hij beklom in 't jaar 1834 de Merapi in gezelschap van
D^ Korthals y heeft echter, zoo ais gewoonlijk in zijne reisverhalen
het geval is, -— cok in het opstel omtrent den Merapi
door hem medegedeeld (zie hier lager) vergeten — van zijn
reisgenoot gewag te maken, die hem, gedurende zoo vele jaren,
met raad en hulp getrouwelijk ter zijde stond.
Eenige jaren na het bezoek van D' Müller werd de Merapi
beblommen door den — te vroeg overledenen! —• D'. L. Horner^
wiens nagelatene dagboeken, (ais ik wel onderrigt ben) in
handen van den eerstgenoemden zijn overgegaan. Zie de beschrijving
van den berg onder het auteursehap van den eerstgenoemden
bekend gemaakt op bladz. 466—469. der «Verhandel.
van de Natuurk. Commissie: Land- en volk onkunde.»
Van de uitbarstingen van den Merapi zijn de volgenden ter
mijner kennis gekomen.
dSOT. (In dit jaar had eene uitbarsting van dezen berg plaats;
bijzonderheden omtrent dezelve zijn niet bekend.)
^ den Julij nam de rookzuil, welke gewoonlijk
uit den krater des bergs opstijgt, des morgens ten 6 ure eensklaps
eene zwartgrijze kleur aan en omhulde zij weldra den ganschen
schedel des bergs; er werd een onderaardsch gedruisch
ais van geschutgebnlder vernomen, eene menigte groote steenen
werden naar alie zijden uitgeslingerd, terwijl van tijd tot
tijd in de rookzuil vuurstralen werden waargenomen, welke
zieh echter slechts donkerrood voordeden. Deze vei'sehijnselen
m