
103Ö
,! Ii
I !(
1 1 ii
gezioii in den krater van den Keloet, ten opzigto van welk meer
het twijfelachtig bleef of het water zoet, dan wel zuur was; en
10» een meer, dat hoogst waarschijnlijk uit zuur water bestond,
in de kraterkolk van den Rawon. Met inbegrip van het meer
in de kawah Idjön, teilen wij «r derhalve e l f , waarvan het water
met eene meerdere of mindere hoeveelheid zwavelzure kleiaarde
is bezwangerd, allen gelegen binnen kraterkolken, wier werkzaamheid
nog niet geheel en al heeft opgehouden en die meerendeels
nog zwavelige dampen doen uitstroomen.
In de kolken van geheel en al uityedoofde vulkanen of
ernptie-kegels hebben wij meren van zoet water «angetroffen:
1" de telaga Dringoe; % de t. Werdoto; 3" de t. Balekambang;
4» de t. Pengilong; So de t. Tjebong-, 6» de t. Mentjer, — de
vijf laatsten in het Dieng-gebergte, — en 7o de t. Ngebel in het
Wilis-gebergte; zulks heeft ons doen zien, dat bijna alle bergmeren
op Java den bodem bedekken van uitgeblusehte of nog
dampende kraterbekkens; — wijders dat er, met uitzondering
van eenige weinigen, b. v. der telaga Patengan op den Patoewa
cn de telaga Pasir op den Lawoe i) geene bergmeren op Jitva
voorkomen dan die, welke in de kolken van kraters worden
gevonden, dewijl de plaatselijke gesteldheid geene andere gunstige
gelegenheid, geene bekkenvormige uithollingen van den bodem
aanbiedt, waarin het water kan te zamenvloeijen.
Het water van die meren derhalve, welke in steeds dampende
kraters zijn gelegen, is in eene meerdere of mindere
mate met zwavelzuur bezwangerd (met zwavelzuur, dat met
kleiaarde verbonden is, dus eigenlijk met aluin); die meren
daarentegen, welke in uitgeblusehte, met wouden omringde kraters
worden aangetroffen, zoo als de telaga Werdoto, t. Dringoe
en anderen, hebben zoet en drinkbaar water, terwijl allen,
zoowel de zoete als de zure, met aluin bezwangerde meren,
den diepen bod,em van kraters bedekken, welke van rondsom
door hooger stijgende, met wouden bedekte berggedeelten
worden omringd; zij behooren meest allen te huis in de eigen-
Do mcruii vai: den T^amongnn omringen den voet van een vulkaan.
1037
lijke zone der wölken, in die waar de digtste wölken worden
aangetroffen, namelijk, in de zone van S,000 ä 7,000 voet,
waar bijna voortdurend nederploffmg van dampen plaats vindt
en waar onophoudelijk atmospherisch water te zamenvloeit;
dit zaämgevloeide water stroomt längs kanalen, welke aan de
oppervlakte des bergs, of in zijn binnenste zijn gelegen, door
beken of door kloven in het rotsgesteente, of in het zand naar
het diepst gelegene gedeelte der bergkruin. Op die wijze bedekt
het den bodem van het kraterbekken en vormt het eindelijk
een meer, waarvan sommigen een zigtbaar uitloozingskanaal
bezitten, gelijk de tMaga Bodas, de t. Leri, de t. Werno, de
t. Troes, enz., anderen zieh längs een onderaardsch kanaal
entlasten, gelijk het geval is met de meren in den Keloet, in
de kawah Idjen, enz., terwijl er gevonden worden, die schijnbaar
althans volstrekt geene uitloozing hebben, waartoe behooren:
de meren in den Patoewa, en in den Tangkoeban praoe.
In al de voormelde gevallen kan men zieh overtuigen, dat de
hoeveelheid water, welke zieh uit de meren ontlast, daarbij gerekend
hetgeen ten gevolge der verdamping is verloren gegaan,
gelijk Staat aan de daarin zaämgevloeide massa; — dat de
uitgevloeide hoeveelheid het grootst is in die meren, waarin
de grootste massa water stroomt, alwaar de bergwanden,
die zieh rondom het kratermeer verheffen, zeer hoog en met
wouden bedekt zijn, gelijk het geval is bij de telaga Bodas,
de t. Ngebel en bij het grootste aantal meren in het Dieng-gebergte
gelegen; dan wordt de gansehe ketel met water gevuld
en loopt dezelve eindelijk over; — dat wijders, bij een geringen
toevloed van atmospheriseh water, de bloote uitdamping
van hetzelve toereikend is om den spiegel van het meer verre
beneden den rand des bekkens of der kraterkolk te doen
blijven, gelijk wij opmerken bij de meren in den Patoewa, in
den Tangkoeban praoe en in andere vuurbergen gelegen, in
welk geval geen Avater uit dezelven wegstroomt. Vorder is het
een feit, dat al de opgenoemde meren tijdens den regenmoesson,
vooral in de maanden Januarij cn Februarij, gedurende
welke maanden de regens het sterkst zijn, eene veel grootere