
f äl
Í1
on cu vorml hij een wrong, om vcrvolgens iioordvvaaits slcil
naar Krawang aftedalon. -Wi j zul l e n dit zondcrling gevormdc
terrein lict noordelijke voorlerras der Soemedang-vlakte heeten.
Vier Yolkonien ronde, ketelvormige verdiepingen dalen beneden
ziine oppervlakte; z.j zijn met verhoogde, zieh langzaam wcl-
Tcnde, wrongYonnige randcu (ringen) omgcven cn bevatten klemc
raadselachiige meren, vvaar n o c h water licen, — noch van waar
water uitvloeit. Hun stille spiegel schijnt helder blaauw aan ons
loe Drie derzelven liggen in eene rij achter elkander in deriglin
vanhetzuiden40tot 43^ ton vvestonyanhier; de vierde ligt
iü het zuiden ten westen, terwijl men nog een v i j / d e ,
ingelijks ketelvormig meer, in het noordelijke dal beneden dezen
voorsprong ontwaart.
Zuidwaarts van dit voorterras breidt zieh de schoone vlakte
van Soemedang uit, welke wij, als van alle zijden door gebergten
omsingeld, reeds vroeger hebben leeren kennen. In deze vlakte
ontwaren wij een aantal zonderlinge, geisoleerde hergtoppen,
welke om den zuid-zuidwestelijken voet van den Tampomas
o-elegen, in eene rij elkander opvolgen; van de buitenste zijde
a f a a n verheffen zij zieh allengskens, om, nadat zij hun hoogste
pmit bereikt hebben, plotsehng af te dalen en steile, naar den
Tampomas gekeerde rotswanden te vormen! Zij doen denken
aan de theorie der verheßngskraters van L. von Buch' en
schijnen een meer naauwkeurig geognostisch onderzoek (waartoe
raij de tijd bij deze gelegenheid ontbrak) even zeer te verdienen
als gindsch noordelijk voorterras van Soemedang, met de vier
in het rond omsingelde meren, welke in hetzelve gelegen zijn.
Laat ons thans tot onzen Tampomas terugkeeren en slaan
wij nog eenmaal zijne uiterlijke gedaante (in Tampomas
Figuur d) gade, welke denzelven van de znidoost (of, jmster
gezegd, van de zuid ten oost-) zijde voorstelt, namelijk,
die zijde, längs welke wij den berg hebben beklommen.
In de onmiddellijke nabijheid van den voet des bergs, digt
achter den pasanggrahan, verkondigt ons een lava-puinstroom,
welke zieh tot hiertoe längs de berghelling uitstrekt, dat wij
met een voormaligen viilkaan te doen hebben. De lava is van
r-'i
W.
irachitischeii aard, heldergrijs van kleur en met groote luchlbellen
voorzien. Zoo is het steengrais van het ?mdden^ededlc
der hellingen insgelijks van vulkanischen oorsprong; het bestaat
uitrapilh van lava en van pnimsteen, welke tusschen het
Alang-alang gras verstrooid liggen en een droogen, dorren bodein
vormen, naar welks hoedanigheid te oordeelen men bezwaarhjk
den vetten, wecken humus en de lommernjke, vochtige oorspronkelijke
wouden zou verwachten, die men hooger bergopwaarts
aantreft. Ongeveer 500 voet beneden den eersten knngvormig
loopenden bergtop vangen zij aan en bedekken z.j van
daaraf, doorvlochten met eene menigte Rotan-soorten, verder
den ganschen schedel. Onder de plantensoorten, welke in het
kreupelhout worden aangetroffen, zijn er twee, welke verre de
overhand hebben, en door de buitengewone memgte, door de
duizenden van individúen, waarin zij voorkomen, het eigenaardig
voorkomen (de physiognomie) dezer wouden bepalen; de eerste
dezer plantensoorten is de sierlijke, kleine Pinang palm (Areca
pumila Bl.), welke ik op geenen anderen berg zoo memgvnldig
heb aangetroffen; de andere echter is eene (misschien
nieuwe) Pandanus soort, met ongedeelde , palmenachtige,
slanke stammen, van welke velen eene hoogte van 30 voet bereikenen
eerst digt onder de kroon in körte, ver van elkander
uitgestrekte takken verdeeld zijn, waaraan de bladerenbosjes
hangen. Veel Pisang, boom- en kleine varens, Orchideen, mosbeddingen
en paddestoelen op vermolmde boomstammen! —
een vochtige, modderachtig losse, aan humus rijke bodem. De
kringvormige bergtop, benevens het tusschenclal aan gene zijde
van denzelven gelegen en insgelijks de benedenhelft van den
daarop volgenden binnenwaarts gelegen berg zijn allen met een
digtwoudoverdekt; op het middengedeelte van dezen berg.hetwelk
nog verscheidene vlakke voorsprongen vormt, treft men
nog boomstammen van 3 á 4 voet dikte aan; later echter,
boven het middengedeelte van den binnensten kegel, verknjgt
het woud zeer spoedig een geheel ander uiterlijk; het hoog oporoeijend
woudgeboomte verdwijnt en, niet zoo zeer uithoofde van
de groote hoogte boven de oppervlakte derzee, maarhoofdzakehjk
1 n
(