
658
biiKlingsmiddel dien graad van vastheid cn zaraenliang hccft verla
egcn, — die ecliler altijd nog gering blijft, — welke hetzclve
kenmerkt. Dat het uitgraven -van de bedding der lahar door water
heeft plaats gehad, hieromtrent kan geen twijfel overblijven, al is
ook de hoeveelheid water, welke thans in de kloof wordt aangetroffen,
uiterst gering en gelijk wij reeds vroeger zagen, in het
bovenste vierde gedeelte der kloof reeds weg gesijpeld, zoodat de
middenste en benedenste gedeelten volkomen drcog blijven.
Zeer groote waterstroomen moeten hier periodiek zijn heen
gestroomd, hetzij gedurende, of kort na de uitbarsting^
bij welke gelegenheid deze verbazende inassa zand werd uitgeworpen;
dit punt alleen blijft nog twijfelachtig: of het water
als zoodanig- werkelijk uit den krater stroomde, dan wel of
het voortgebragt werd door hevigen, aanhoudenden regen en
door onweersbuijen. Dat bij gelegenheid der jongste uitbarsting,
welke in 1855 plaats greep, werkelijk ontzettend groote zure
en heete waterstroomen van den berg afvloeiden en zieh over
het diepland heen in de groote kali Brantes stortten, is historisch
zeker. Ter verklaring van het ontstaan der merkwaarwaardige,
terrasvormige gedaante der kloof bedding, waarin een
kanaal andere, trapsgewijze kleiner wordende kanalen insluit,
moet men veronderstellen, dat verschillende waterstroomen,
welke in verschillende tijdperken, de een na den anderen in
groolte verminderden, dien weg volgden.
De volkomen horizontale rigting der terrassen (als deelen
der verschillende kanaalbodems) laat zieh dan gemakkelijk
verklaren, doordien het water immer streeft om zieh gelijkmatig
naar alle zijden uit te breiden en door den geringen wederstand,
welke de losse zandwanden aan het water boden; hoe
dieper bed nu de beek aanvankelijk in deze zandmassa uitspoelde,
hoe meer de wanden voortdurend moesten afbrokkelen
en instorten, totdat het zieh gedurig meer en meer uitbreidende
water in de diepte der kloof slechts nog eene zeer geringe
dnikkiiig tegeu de zijwanden vei'oorzaakle.
Üp die wijze ontstoud het eerste kanaal, dat tevens het
gi'üolste is. (Zie Fiyuur 7.)
•fri«,, ip
659
Vervolgens moet na eenigen tijd van rust, gedurende welken of
volstrekt geen, of slechts weinig water längs dezen weg is gevloeid ,
een tweede, doch geringere stortvloed gekomen zijn , welke den
bodem van het eerste kanaal op nieuw uitgroefde en een tweede
kanaal vormde, hetgeen volkomen gelijkvormig aan het eerste
was5 dewijl echter de watermassa geringer was, en er bij de
uitbreiding van het water naar de zijden spoedigcr evenwigt
bestond tusschen de drukking en de wrijving van hetzelve en
den tegenstand, welke de zandwanden boden, zoo werd ook
het kanaal kleiner. De wanden moesten volkomen loodregt worden,
dewijl de aanmerkelijke graad van vastheid dezer massa's
eerst eene zekere ondermijning toeliet, alvorens het daarboven
uitstekende gedeelte instortte. (Vergeh Keloet Figuur 8, enz.)
Zoo schilferden de wanden af, in gelijke mate als hun voet
door het water, dat zieh voortdurend trachtte uit te breiden,
werd ondermijnd.
Na een nieuwen stilstand van den vloed schijnt ook het
derde en vierde kanaal, in hetwelk thans nog vlietend water
wordt aangetroffen, maar door een nog geringeren waterstroom
te zijn ontstaan. Gelijkmatig over den vlakken bodem uitgebreid,
Staat hetzelve thans naauwelijks 2 duim hoog, welke laag
slechts eene geringe wrijving op de zijwanden kan uitoefenen.
Meer naar het hooger gelegen gedeelte der kloof wordt het
dieper uitspoelen der bedding door rotsbrokken verhinderd.
Op deze wijze trachtte ik mij het ontstaan der lahar te verklären,
hoewel ook het periodiek op elkander volgen van waterstroomen
, welke voortdurend geringer werden en na tusschenpoozingen
te voorschijn traden, gedurende welke geen water
door de kloof vloot, — slechts op eene veronderstelling rust;
de volkomen loodrecjte vorm, waaronder zieh deze zandwanden
voordoen, benevens de scherpe randen der geheel vlakke
terrassen blijven echter niet te min een merkwaardig cn vreemdsoortig
verschijnsel.
Dat de uitgespoelde zandmassa, uithoofde van de aanmerkelijke
diepte en breedte van het kanaal, — hetwelk na een loop
van 5 geographische mijlen bij nr. 7 op Keloet Figuur
, • i