
S -1
r
ti i"
1 4
i l
m de rigling van den gocnocng Kockocsan, vöör vijftig jarcn
in dit hoogland nog ccn dorp, mct namo Ginding waloc, in de
nabijlieid eener watcrrijkc beek, omriugdmet Yruchtbare sawa's;
de naain, welke aan dit landscliap werd gegeven, was «Blabang.»
De bewoners waren rneest allen gesneuveld in den slrijd legen
Balinesche roovers, die op hnnne strooptogten tot zoo ver binnen
's lands waren doorgedrongen.
A¥aarscliijnlijk waren deze bewoners van «Blabang» het laatste
overblijfsel der bevolking van het voormalige rijk Balamhangan (Balabangan
Blambangan, Balaboean), welke niet tot de Mahomedaansclie
godsdienst waren overgegaan, maar voortdurend getrouw waren
gebleven aan de Siwa-leer. Waarschijnlijk hadden de bewoners van
Ginding waloe den naam van het rijk op hunne Ideine kolonie in het
geborgte overgebragt, als het eenige erfdeel, hetwelk hun van het
vroeger zoo beroemde koningrijk Balamhangan was toegekomen.
V(5ör omstreeks 40 jaren verhaalden de inboorlingen insgelijks aan
Leschenault, dat de landstreek, waarin de kali Poetih entspringt,
bewoond en Idjbi genoemd werd, welke naam later op den berg
is overgegaan. Velgens Leschenault zou deze landstreek op den
berg Kawon gelegen zijn geweest. Dit is echter niet het geval; zij
ligt aan den noordoostelijken voet van den goenoeng Koekoesan, en
kan geene andere Streek zijn dan die, welke door den Patingi werd
genoemd: het hoogland «Blawang.»
Onder liet voeren van dergelijke gesprekken naderde eindelijk
middernacht. De Javanen, die geene voldoende kleedingstukken
hadden om zieh legen de nachtelijke koude te beschermen,
wierpen groote takken, ja, geheele stammen van Tjemoroboomen
in het vuur; waarvan de wärmte hun zoo verkwikkend
was. Luid knapten de vlammen der helder brandende vuren;
een koele wind ruischte zacht en hefelijk door de bladeren der
Tjemoro's. In mijne verbeelding beschipuwde ik dit suisen als
het geiluister van onzigtbare wezens en, terwijl ik mij in de
dekens wikkclde, maakte ik mij gereed in het schoone land
der droombeelden te gaan rondwaren, in het land waar geesten
zigtbaar zijn.
, ' J I i 'i.
V I J F T I E I V D E SCHETS.
VÜLKAAN 48: IDJÈN. $
Br. 8°20'. •— L. 114°22'. — H. 7,26S' (der kawah).
[Benevens do kegclbergen, welke geene kraters hebben:
Mer api, Ranté en Pentii.)
<(XJjthoofde de asch-kegel gedurenile Je uitbarsting
((gewoonlijk in Wolken is geliuld en de zvvare regcn-
<( buijen zicK het sterfcst op en rondoni den kegel zelven
«ontlasten, zoo ziet men längs alle zijdcn modderustrooiru:
n hergafvvaarts vlieten. De ontstelde liewonors
«(dernabij gelegene streken beschonwen die als water-
«stroomen, uit het binnenste des vulkaans opgeweld
(t en door den krater uitgebraakt, terwijl menige natunr-
(t onderzoeker in den waan verkeert, dat zij door zee-
(i water worden gevorrad of modderachtige Toortbreng-
« seien zijn van den vulkaan zelven. »
( A . VON HUMBOLDT.)
TOPOaßAPHISCH OVEEZIGT VAN DEN GOENOENG IDJÄN.
(Naar aanteekeningen gemaakt te Ongop den IT"!®", te Banjoewangi den
18<ien en te Soember waroe den 19''™ October.)
Het oostelijke gedeelte der centrale bergmassa, welke zieh
oostwaarts van den goenoeng Rawon uitstrekt, is bekend onder
den naam van: goenoeng Idjen; de hoogste, oostelijk gelegene
bergtop van dezen goenoeng Idjen, welke tevens de oostelijkste
hooge berg van geheel Java is, heet goenoeng Merapi, welke
echter niet moet verward worden met den Merapi bij Joegjakerta
gelegen.
Ten einde zieh vooreerst bekend te maken met de uiterlijke
gedaante des bergs aan zijne verschillende zijden, benevens
zijnc betrekkelijke hgging ten opzigte der bergen, die zieh in
zijne nabijheid vcrheffen, werpe de lezer een blik op de
volgende Figuren; Idjen Figuur ö stelt voor: de noorde