
• . .i I
r . i . . . í í
MÜr
i '! '
lili- s í ^ .
• 'Î1 !
, í
!
. íii „
U
1334
gelegen lussclien rijslvelden, worden op cen geringen aJstand
van elkander, belialve een aantal kleineren, dric hoofdbronnen
gevonden, wier water, nadat het de omliggende Streek met eene
menigte plassen heeft bedekt, eindelijk in eene kleine beek tc
zanienloopt, welke in eene zaidelijkerigtingyoortstroorat. llondom
de bronnen heeft dit water talrijke bruinachtig gele, zeer harde
korsten afgezet, die over eene derzehen eene 5 ä Qvoet hooge
klok, — een kleinen koepel, •—hebben gevormd, welke siechts
aan het boveneinde eene opening heeft ter wijdte van 1/2 'voet.
Er heeft eene Sterke ontwikkeling van koolzuur uit deze bekkens
plaats; het water is zoutachtig, prikkelend van smaak, doch
verspreidt geen renk. Naar het schijnt, bevatten al deze bi-onnen
dezelfde bestanddeelen, en verschillen zij onderling siech ts ten
opzigte der hoevcelheid, die zij daarvan bezitten. Velgens de
analyse van A. Waitz (zie mijne «Reisen durch Java», bladz.
245 •— 2S1) bevat het water der hoofdbron in 360 grammen:
vrij koolzuur 0,494, dubbel koolzuur natron 0,322, chlornatrium
1,627, chlortalcium 0,020, dubbel koolzure talk 0,306,
dubbel koolzure magnesia 0,237, dubbel koolzuur ijzeroxydul
0 , 0 8 8 , kiezelaarde 0,044, aluinaarde, mangaanoxydul en organische
zelfstandigheden 0,018.
De bron ligt derhalve tusschen Tasik malajoe en Singaparna,
aan den zuidoostelijken voet van den Galoenggoeng,juist in
het midden van die vlakte^ welke bij gelegenheid der uitbarsting
van dezen berg, in 1822, zoo hoog met steenbrokken en
modder overstelpt werd, dat in de meeste streken slechts de
toppen der kokos-palmen boven dezelven uitsteken.
In het 7''^ en 8®'" deel der «Verhandelingen van het Bataviaasche
Genootschap van kunsten en wetenschappen» ') zijn
door Dr. Thoinas Horsfield berigten medegedeeld omtrent
eene bron, welke in dezelfde Streek lag.
' ) Zie 1"— Th. Ilorsfield, On the minoralogy of J ava , essay I ; 1. c. deci VIII.
tweede druk, Batavia, 1826. Er wordt niot medegedeeld wanneer Horsiield zieh
te dier plaatse bevond; zijne verhandeling eohter dagteekent van het jaar 1812. —
2" — Th. Horsfield, Berigt van eene met vaste lucht bezwangerde bronwel in het
regentsehapParakanmoentjan; 1. c. vol. V I I . Batavia, 1814, stuk V I I I . bladz, 1 — 12.
In de eerstgenoemde verhandeling („essay"), opgenomen in het aduste, deci dor
1335
De zakelijke inhoud dier berigten laat ik hier volgen. De
bronnen lagen in het distrikt «ïjilolohan, » regentschap «Parakan
moentjan.» Li de vlakte, welke aan den voet van den g. Galoenggoeng
paalt, lag in de nabijheid van het dorp «Tjipoewela,))
cen uur gaans zuidwestwaarts van den pasanggrahan «Tjikado, »
een kleine, met struiken begroeide heuvel. Met zacht glooijende
helling verhief hij zieh uit de vlakte en liep hij uit in een vlakken,
kalen schedel, welke eene middelhjn had van ongeveer 300
voet en rond van omvang was. Op dezen schedel was het, dat
de bronnen «soemoer Asin, d. i. zoute put, opwelden; de heuvel
zelfbestond uit «koraalkalksteen,» welke slechts te dezer plaatse,
doch nergens elders in het rond werd aangetroffen. Dit gesteen te
was zacht en liet zieh gemakkelijk verbrijzelen. Groot was
het aantal rhinocerossen en herten, hetwelk den schedel des
heuvels bezocht, ten einde hunnen dorst in de bron te lesschen;
diep uitgehoolde wegen hadden zij van den voet naar
den top des heuvels gebaand. Vijf verschillende bronnen trof
men op de kruin des heuvels aan: 1» de eerste was bedekt met
eene d5 voet hooge, ronde, kegelvormig toeloopende rots,
welke slechts aan haar boveneinde eene opening had van één
voet diameter; 2» de tv^^eede bestond uit een onregelmatig gevormd
bekken, dat in dezelfde steensoort was gevormd5 het water,
dat zieh in hetzelve bevond, was voortdurend in eene borrelende
beweging; 3" de derde welde op uit een nog grooteren
rotsketel, waarin het water met kracht opsteeg als kookte het;
ook de 4''= en de bron hadden een dergelijk bekken, waren
onregelmatig rond van vorm en gevuld met opborrelend water,
dat over den rand heenstroomde. Het water, dat uit deze
verschillende bekkens was gevloeid, zette «schilfertjes van kalksteen
» af; hetzelve bevat te eene zeer groote hoevcelheid koolzuur
en bezat, zoo in hoedanigheid als in smaak, eene zeer groote
overeenkomst met seltzerwater.
Verhandelingen, zegt Horsfield, bladz. 166, dat hij het voornemeii koestert deze
tweede verhandeling („berigt") later mede te deelen; hoe het nu mogolijk is, dat
deze tweede verhandeling in een vrooger deel, namelijk, in het zevenäe is opgenomen,
verklaar ik niet te hegrijpen.
ii;;i '.'tra
K' i' Ii:»
J
m^i