
•Ml;
808
verhaal wordt medegedeeld, doch het hoofd Rjai Dadap Petak
wordt geheeten. De godsdienstige gebruiken der tegenwoordige
bewoners, die noch tempels, noch Scholen bezitten, zijn met
zoo veel vreemdsoortigs vermengd geraakt en zoodanig verbasterd,
dathet naauwelijks der moeite waardig is eenig onderzoek
daarnaarin het werk te stellen. leder dorp heefteen Doekoen,
half priester, half geneesheer. In hunne huizen hebben zij beeiden
van heiligen of poppen, waaraan zij öfteren en welke waarschijnlijk
de afgodsbeeldén hunner talrijke Déwo's zijn. Zij zijn uiterst
dom, kinderachtig bijgeloovig en niet in staat eenige verklaring
hoe genaaind te geven van de gebruiken, welke zij naar oude
herkomst en gewoonte navolgen. Jaarlijks vieren zij een feest in
het zandmeer en brengen zij offers aan den ernptie-kegel Bromo,
welke naam zonder twijfel betrekking heeft op Brahma. Duizenden
in feestgewaad gedoste mannen, met vrouwen en
kinderen, verzamelen zieh alsdan tot het vieren van dit offerfees
t , « Slamatan, » aan den voet van den Bromo en legeren
zieh in het dorre zandmeer, waarin eenige hntten opgeslagen
zijn. De opperpriester beklimt den kraterrand van den Bromo,
ontsteekt wierook en smeekt om den zegen der goden Déwo'
Sanghjang Toengal, Pandoe Déwo Noto, vooral echter bidden
zij den zegen af van hnnnen grooten bescherm-God «Déwo
Bromo, » die insgelijks Déwo Soenan Iboe heet en in den
krater woont. Offers, nit rijst en uit andere spijzen bestaande,
worden aan deze godheid gebragt, en naar beneden in den
krater geworpen. Na deze verrigting, geeft de menigte zieh over
aan het spel en aan de vreugde. Hnnne bnifels weiden vrij in
het gebergte, waarin geene tijgers worden aangetroffen; velen
dezer dieren keeren elken avond naar hunne stallen terug,
terwijl anderen op bepaalde plaatsen in de wildernis, waar zij
des avonds te zamen komen, overnachten. Hoewel zij half wild
zijn, loopen zij echter niet weg, wanneer mende plaats nadert,
waar zij zieh zooclra de avondschemering begint te vallen verzamelen,
om, op dezelfde plek staande blijvende, te overnachten ;
niemand bekommert zieh omtrent dezelven; slechts ten tijde
van het groote jaarlijksche feest, wanneer men een dezer dieren
zalslagten, worden zij bijeen gedreven. Dit zelfde is het geval
met hunne paarden. Een groot aantal geiten wordt door hen
onderhouden. Er wordt beweerd, dat de Tenggeranen zieh
nimmer aan diefstal schuldig maken; dit is volkomen waar.
Hebben zij eenig geld in voorraad, dan hegraven zij hunnen
sehat hier of daar op eene geheime plaats in het gebergte. Zij
zijn sterker en forscher gebouwde menschen dan de Javanen
van het diepland, al behooren zij tot hetzelfde maleische ras,
met leelijke gelaatstrekken (naar onze begrippen), vooruitstekende
kaakbeenderen, ingedrukten neus, breedenmond, dikke hppen.
Zij hebben grootere spierkracht en zijn sterker dan de bewoners
der laaglanden, maar naar den geest even onwetend als
zij onrein naar het ligchaam zijn 5 zij baden zieh nimmer en zij
zijn tamelijk lui; zoodra zij hunnen geringen arbeid in de
velden hebben verrigt, liggen zij verder den ganschen dag in
hunne rookerige hutten voorhet vuur; zonder noodzakelijkheid
verlaten zij hunne nesten nimmer vöör 7 of T'/a ure des morgens,
namelijk, niet alvorens de zon het gebergte eenigermate heeft
verwarmd. Yoor het overige zijn zij, niettegenstaande het
koelere klimaat, even ligt gekleed als de overige Javanen en
loopen zij half naakt. Behalve Djagon, planten zij slechts
aardappelen, benevens verschgidene andere soorten van Europesche
groenten, voornamelijk koolen uijen (en knoflook), waarvoor
zij in het diepland, aan den voet des bergs gelegen, rijst,
kokosolie, benevens andere benoodigdheden inruilen. Regelmatig
bebouwde velden vandezen aard, vooral M^ewvelden, omringen
hunne dorpen en geven aan de fraaije, groene grasmatten van het
gebergte, b. v. rondom Wonosari, een bespikkeld en vriendelijk
aanzien. B.ondom de kleine vierhoeken dezer velden verhefFen zieh
met Tjemoro-wouden gekroonde hoogten in het rond; längs de
wegen, welke naar den pasanggrahan leiden, zijn Dodonaea- of
Casuarina-boomen geplant, welke op die wijze sierlijke lanen
vormen. In de groene heggen der dorpen bloeijen duizenden
van roode en witte rozen; in anderen schittert de bloem van
Trapaeolum majus, eiders verspreidt de Elaeagnus jav. zijnen
geur in dezelven, terwijl op andere plaatsen de heesterachlì
:! El
^ iT