
van geboomte bevrijd en vonden die eindelijk aan de west-zuidwestzijde
van den top, alwaar ik, terwijl de zon den horizon
meer en meer naderde, mijn theodoliet en mijn kompas Steide,
tot welk een en ander mij juist nog tijd genoeg overschoot,
alvorens de zon de horizontale vlakte bereikt had.
Ik had nil (wel is waar, slechts met de grootste inspanning)
echter mijn doel bereikt, en was nog bij tijds op den top aangekomen,
terwijl alle bergkruinen zigtbaar waren en zij door
de opstijgende wölken nog niet waren omhuld; ik hing mijne
thermometers en mijn barometer op, nam peilingen naar alle
onderscheidenlijk waar te nemen punten en bezag naauwkeurig,
alvorens tot het onderzoek der kruin zelve over te gaan, den
terreinvorm van de omringende landschappen, welke (een groot
gedeelte derzelven behoorde nog tot de terra incognita!) hier
duidelijk voor mijne blikken ontrold lagen.
Ik wil echter opregt bekennen, dat thans misschien menigeen
met meer genoegen naar den berg opzag, dan ik mijne
blikken naar beneden weidde, hoewel nu werkelijk «de stille
aarde met haar geluk aan mijne voeten lag», gelijk ik eergisteren
gedroomd had. Tot aan de knieen doornat, ten gevolge van de
Yochtigheid des wondbodems en het overige gedeelte des hgchaams
insgelijks (door de geweidige inspanning) ben ik hier aan een
snijdendkouden zuidoostewind, welke hier op den top des bergs om
mij huilt, blootgesteld; hierbij voegt zieh nog de koude, ontstaan
door het verdarnpen van de nattigheid mijner kleederen, welke
door den wind als een psychrometer worden behandeld, ten
gevolge waarvan ik, om mij te troosten, luide sta te klappertanden.
Daar ik het beklimmen van den Tampomas slechts
als eene wandeling had beschouwd, ben ik thans niet van
drooge kleederen voorzien. Hierbij, helaas, komt nog dat het
den Javanen niet gelukt vuur te maken, want het vochtige,
door den gevallen daauw door en door natte hout wil geen
vlam vatten. De zon, door welker morgenstralen ik besehenen
wordt, is zoo koel als het noorderhcht. Er bleef mij derhalve
slechts een weg over: mij door denkbeelden (van binnen naar
builen werkende) te verwarmen; ik beproefde zulks dan ook,
maar, helaas! « uilhoofde dier breede kloof«, gelijk Jean Paul
zegt,' aussehen denkbeelden en aandoeningen,» gelijk men
ligt61ijk kan denken, met geen gelukkig gevolg. Voegt men
hier nu nog bij een dozijn kleine springbloedzuigers, welke
zieh bij het bekhmmen des bergs aan mijne voeten hebben
gehecht en nu, wel is waar, zijn afgetrokken geworden, maar
voortdurend bloedende plaatsen hebben achtergelaten, i) en
men zal mijn toestand niet benijdenswaardig vinden.
Omstreeks 8 ure had ik mijne waarnemingen geeindigd; wolkennevelen,
waardoor wij menigwerf werden omhuld, trokken over
de kruin des bergs en de zuidoostewind blies immer snijdend
koud orn ons heen. Ik nam des te liever afscheid van dezen
bergtop,dewijlik slechts kon hopen mij door eene ingespannen
beweging te verwarmen en eene ziekte te voorkomen. Van het
hoofd tot de voeten was ik druipnat, gedeeltelijk door ligchamelijke
uitwaseming, gedeeltelijk door de vochtigheid der
wildernis. Ook mijne Javanen klaagden en het was hoorbaar
dat zij van koude vergingen.
Vlug ging het derhalve längs de heUing van den puinberg
nedervvaarts en eerst lager, waar het warmer werd, begonnen
wij langzamer te gaan. Ten 11 ure kwam ik weder bij mijn
rijtuig in den pasanggrahan aan, a l w a a r de middagzon, in vollen
gloed, mij hare brandende stralen toezond en mij hare gansche
hitte deed gevoelen, waarvan ik nog körte oogenblikken te
voren, staande de snijdende koude op denbergtop, te vergeefs
een gering gedeelte had gewenscht te bezitten. Ik had gemeend,
dat de berg klein, ligtelijk te beklimmen was; voor deze geringschatting
had hij mij gevoelig gestraft en zijn doel daarmede
bereikt. Want met allen eerbied verliet ik den door ouderdom
grijs geworden heer Tampomas.
Het zij mij vergund de waarnemingen, welke ik bij het afklimmen
en die, welke ik op den top des bergs zelven heb gedaan
' ) Zij stekon door de kouseii hseii, ja, volen zijn zoo haarfijn van vorm, dat zij
door de kleinste raazen kruipeu. Zy bragten mij de sclirikkelijke plagen voor den
gecst, welke ik in de Batta-landen liad uitgestaan, waar dergelijke, steeds herhaalde
stckcn mij somtijds zM-eren aan de voeten hadden veroorzaakt. (Zie noot, bl. 584.)
38
V 1 '. ! •
I II