
i l
i r
532
Belialve de Poetri, komt ook nog op eene tweede plaats een
gedeelte der voormaiige berghelling midden uit de puinmassa
van den Goentoer te voorschijn; hierdoor wordt aan de oostnoordoostelijke
zijde van den vulkaan een met gras begroeide
groene voorsprong gevormd, midden tusschen barre, vulkanische
uitwerpselen, welke eindelijk niet siechts dezen ganschen
voorsprong, maar ook den Poetri gedurig meer onder hunne
massa's dreigen te begraven. *
Drie uitbarstinge n, welke sedert 1837, toen ik den berg voor
de eerste maal bezocht, tot op heden 1844 plaats grepen,
hcbben de oppervlakte echter niet zoodanig opgehoogd, dat
zulks voor het oog bemerkbaar is; de hoogte der puinbrokken
bij den Poetri was nog volkomen dezelfde als vroeger, en op
die wijze zouden nog duizenden van jaren kunnen voorbijgaan,
alvorens de oppervlakte des vulkaans eenige eilen werd opgehoogd.
Overigens is het niet onwaarschijnlijk, dat de vulkaan,
kort na zijn ontstaan, misschien in eene maand eene grootere
massa heeft uitgebraakt, dan na dien tijd in den loop van honderd
jaren is geschied en vooral thans, dewijl de uitwerpselen in den
regel uit fijne asch beStaan, welke zieh op een grooten afstand
van den berg over het land verspreidt, zonder tot ophooging van
den bodem des bergs zel'ven iets bij tedragen. Dat de goenoeng
Goentoer een zeer jonge en in geenen deele een oorspronkelijke
vulkaan is wordt, naar ik hoop, door de voorafgaande beschouwing
boven allen twijfel verheven.
Naar de verzekering van den Regent van Garoet moet te Trogon
nog eene oude kronijk voorhanden zijn, waarin de eerste uitbarsting
van den Goentoer wordt vermeld; deze gebeurtenis,
waarbij vele menschen het leven verloren, moet eerst voor 150
jaren zijn voorgevallen, derhalve in 1690 (?) hebben plaats gehad.
De Papandaijan opende zieh in 1772. Ongelukkiglijk bleven
mijne benioeijingen, cm nadere berigten omtrent deze kronijk
' ) Oorspronkelijke vulkanon, willen wy hier dezulken noomen, welke bij de opheffing
der nabij gelegen bergketen te gelijk met deze entstünden, en welke allen met
ringmuren van trachiet omgeven zijn.
Is
533
in te Winnen, zonder eenig gunstig gevolg. Zooveel echter is zeker,
dat bij de bewoners van het dal Garoet en wel voornamelijk bij
hen, diete Trogongevestigd zijn, eene duistere overlevering van
eene eerste uitbarsting van den Goentoer is blijven bestaan, zijnde
deze tevens de eenige hevige en voor de bewoners der aangrenzende
Streek noodlottige uitbarsting van den berg geweest.
Hierbij wordt uitdrukkelijk beweerd, dat, ter plaatse waar zieh
thans de Goentoer verheft, vöör de uitbarsting, eene gewone,
groene, met woud bedekte berghelling werd gevonden, waarop
men nimmer sporen van vulkanische werking had waargenomen.
De zuidelijke heUing des bergs, waar längs wij opklommen
(eerst noordwestwaarts, schuin längs dezelve opwaarts tot op
een voorsprong, welke naar de zijde van den Poetri vooruitsteekt,
later regtstreeks in eene noordelijke rigting bergopwaarts)
vertoonde zieh nog in denzelfden toestand als in 1837 (namelijk
bedekt met puinhoopen, welke uit kleine, zwartachtig grijze
uitgegloeide lava-brokken bestaan, waarop eenige grootere, hoekige,
grijze of roodachtig grijze blokken van trachiet-lava verstrooid
worden aangetroffen); siech ts waren er een paar nieuwe
stroomen of vaarten van trachiet-lava bijgekomen. Deze liepen,
wel is waar, in bogtigen loop, maar echter regelmatig en
evenwijdig aan elkander, als lange lijsten, längs de helling
benedenwaarts; een paar derzelven, die niet hooger waren dan
3 voet, bij eene breedte van 4 voet en aan den nok scherp
toehepen, bestonden louter uit kleine, slechts 1/4 hoogstens 1/2
(zelden 3/4) voet dikke lava-stukken van eene bolusroode kleur; zij
waren hobbelig, dochhadden eenen meer of min rondenvorm,
zoodat men dezelven voor massa's van tegels of gebakken steenen
zou hebben kunnen houden. De stukken waren niet zwaar en in
hun poreus zamenstel ontvvaarde men nog slechts veldspaathkristallen
als matte melkwtte vlekjes. Waarschijnlijk ontstaat
hunne tegelroode kleur uit de hoeveelheid ijzeroxijde, welke zij bevatten,
terwijlzij hunnenknolachtigen, ronden vorm verkregen ten
gevolge hunner weekheid, staande zij zieh in den roodgloeijenden
toestand bevonden, waardoor zij, bij het benedenwaarts rollen en het
wi-i j ven tegen elkander hunne scherpe hoeken verloren. Merkwaardig