
I I IG
HfS ...
f I
; !
Ii
f I Z m t i
Olli dooj- de volslagcii ongebaaiide woudeii to dringen, die den
voet des bergs omgeven, ons destijds ontbrak.
Wij vergenoegden ons derhalve een vroeger gebaand päd te
volgen, en nu eens onder schaduwrijke Acacia- en vijgenbosschen,
dan weder onder den lommer van bamboeswouden onzen weg
voort zettende, ons naar den zuidwestelijken voet van den vulkanischen
kegel te begeven. Hier hield het woud eensklaps
op en zagen wij ons geplaatst aan den voet van een 30 ä 50'
hoogen muur, welke uit op elkander gehoopte steenen bestond.
Nadat wij denzelven hadden beklommen, kwamen wij op een
veld van steenbrokken, dat met eene zachte glooijing opwaarts
rees en waarover wij twee Engeische mijlen ver voortklauterden.
De steenbrokken hadden een onregelmatigen vorm, doch
mogten eer afgerond dan hoekig worden genoemd; velen waren
siech ts voor de helft afgesleten, terwijl de andere helft hoekig
was, met scherpe breukvlakken. Zij bestonden uit eene trachitische
lava-soort, doortrokken met blaasruimten; velen waren
aan de oppervlakte gedeeltelijk verslakt en opgeblazen, en
wisselden af in grootte van 1 tot 3 voet, terwijl de meesten eene
dikte van 2 voet hadden. Zij lagen los en beweegbaar op elkander
gehoopt, en vormden eene laag ter dikte van ten minste 30
a 50 voet, welke het gansche benedengedeelte des bergs bedekte
en met .eene menigte van onregelmatig door een loopende
spleten en kloven was doorsneden. Somtijds vond men plaatsen
in dit puinveld, hetwelk in het algemeen genomen naar de
helling des bergs oprees, welke glooijende afwaarts liepen, op
die wijze eene vallei vormden, aan welker overzijde het terrein
zieh weder verhief. De blokken, die den voet des bergs bedekten,
waren geheel kaal; hooger echter, waar eene laag
grijskleiirige, fijne asch, ter dikte van 1 of meer duim dezelven
overtoog, waren zij begroeid met een witachtige vlecht
(Cetrariae species) en eene soort van loofmos (Orthotriclii
species), welke plantjes zieh waarschijnlijk gedurende den
regenmoesson hadden ontwikkeld, want thans waren zij dood
on verdord. Over dit puinveld heenklauterende, bereikten wij
eindelijk het derde gedeelte der hoogte van den kegel, tot
1117
waartoe enkele van het woud afgescheidene strooken met geboomte
begroeid reikten. Hier loopt een s t e e n s t r o o m van den
kraterrand, welke aan deze, d. i. de zuidwestelijke zijde het
laagst is, in eene regte lijn längs de helling benedenwaarts •
hij wordt allengs smaller naar gelang hij lager daalt en heeft
waarschijnlijk eene vroeger bestaande kloof opgevuld, zoodat
dezelve thans bijna even hoog is als de wanden des kegels, en
de benedenwaarts rollende steenen menigwerf van den stroom
geraken en zijwaarts afloopen.
In eene zijdehngsche rigting klommen wij, van ons puinveld,
naar dezen puinstroom nederwaarts en moesten ons tot dat
einde een weg banen door een brokstuk van het voormalige
woud, hetwelk ons van den stroom scheidde.
Hier vonden wij de grootste boomen omver geworpen op den
bodem liggen; hurme kolossale stammen waren in geenen deele
allen ontworteld, maar velen ter hoogte van 5 <1 10 voet
boven de basis afgebroken en als een riet versplinterd; de puinstroom
had zieh, namelijk, midden door het woud een weg
gebaand, ter breedte van 100 voet, welke aan beide zijden
door woudgeboomte is begrensd; die boomen, welke het naast
aan den puinstroom paalden, waren kaal en verdorc\, doch
nergens konden wij aan dezelven eenig spoor van verbranding
of verkoling waarnemen.
Zoo ver wij den stroom bergopwaarts volgden, vonden wij
niets dan grijskleurige, hoekige steenbrokken, bestaande uit
trachietische lava, welke meer of min met blaasruimten doortrokken
was; zij lagen allen in dier voege op elkander, dat hier
en daar ruimten tusschen dezelven overbleven, welke met groote
massa's fijn, geelachtig lichtgrijs zand gevuld waren, waarin
wij somtijds '/2 ä 1 voet diep inzonken. Wij hadden het voornemen
opgevat den stroom opwaarts te volgen, tot waai" hij
zwart gekleurd begint te M'orden, doch zagen ons geuoodzaakt
dit plan op te geven; eenige steenen rolden zoo ver naar
beneden, dat wij genoodzaakt werden ijhngs weg te vlugten
om niet veri)letterd te worden.
Zijti die zwarte massa's, welke den bcrglop van de hchl-
1 f
n