
100-i
I •
.. 5 í í-
1 •
í¡ II
: ä
k )
i ,
I - 5:
Nciar tic iioordzijdc zct zieh de kralcrrand in den vonn
cener smalle lijst voort; juist in hot noorden van hct meer
verlieft zieh deze hjst tot ecn kleinen, steilen bergtop; zie e in
Idjòn Figuur 2 en no 4 in Jdjèn Figuur 3. Deze bergtop
mag als het oostelijke niteinde van den halfkringvorrnig gebogen
kam; g o e n o e n g Kêndêng, worden besehouvvd, die zieh westwaarts
1er lengte van verscheidene mijlen uitstrekt; reeds te Asêmbagoes
en te Badjoel ma ti viel ons deze volk ornen regte, door geene insnijdingen
afgebrokene rand in het oog. Na zieh verre naar liet
Westen heen te hebben voortgezet, wendt deze « Kêndêng » zieh
naar het zuidwesten, en loopt hij uit in de noordelijke helling
van den Koekoesan, dat is, van den noordoostelijken voorberg
van den Rawon; op die wijze stelt hij de verbinding daar tusschen
den Rawon en den Idjòn. Hij wordt slechts op cene
enkele plaats, in het noorden 30° ten westen van hier, namelijk,
van ons standpunt op den zuid-znidwestelijken kraterrand, afgebroken
door eene enge kloof, — de doorbraak der banjoe
Paît, — diewij insgelijks reeds vroeger hebben leeren kennen.
Deze merkwaardige, halfkringvormige bergkam daalt aan de
bolronde, dat is, aan de buitenwaarts gekeerde zijde met eene
gelijkmatige glooijing in het diepland nederwaarts; naar de binnenzijde,
naar het holle front, daalt hij steil, doch slechts ter
dieptc van ecn paar honderd voet naar beneden, waardoor hij
de uiterlijke gedaante van een kratermuur verkrijgt, welke
binnen zijn ontzaggelijken omvang een uitgestrekt hoogland
omsluit.
Aan de tegenover gestelde zijde, namelijk, ten zniden, wordt
dit hoogland begrensd door den Ranté; deze verheft zieh zuidwestwaarts
van den Merapi, en zuid ten oostenwaarts van zijn
tusschenzadel met de kawah Idjèn; verder wordt het begrensd
door den Pêntil; — deze Pentii is een bergtop, welke veel overeenkomst
heeft met den vorigen, schijnbaar even hoog, doch werkelijk
breeder is dan de zoo even genoemde, — en wijders door
cene lange, vlakke heuvelketen of wrong, welke zieh van den
Pentii tot aan den Koekoesan nitstrekt.
Een 6reei/, heiivolachtig-vlak ccniraalland door de zoo
i l
1005
even genoemde,' met wonden bedekte rand-geberglen omzoomd,
strekt zieh in hun midden uit; in het oosten vangt
hetzelve aan bij den tusschenzadel Ongop, terwijl de voet
van den goenoeng Koekoesan aan hetzelve ter westelijke
grens strekt. Ten deele is hetzelve bedekt met een onafgebroken
woud, dat voornamelijk uit Casuarina's bestaat, terwijl
de wouden in andere streken, vooral die, welke westwaarts
van den Widodaren gelegen zijn, telkens door uitgestrekte
grasvelden worden van één gescheiden. In het zuidclijke
en hoogste gedeelte van dit centraalland worden eenige
volkomen horizontale vlakten of vlakke ketels gevonden, welke,
slechts karig met gras begroeid, doch met geen geboomte
beschaduwd, door kringvormige heuvelketenen of wrongen
worden omsloten. De goenoeng Widodaren hgt derhalve mede
ingesloten binnen dit merkwaardige hoogland. De zuidelijke
streken van dit centraalland zijn even hoog gelegen als de
vlakke, breede Ongop-zadel^ de overige deelen hebben meer
de gedaante van een golfvormig heuvelland, dan van eene
horizontale vlakte. In het westelijke gedeelte, in de onmiddellijke
nabijheid van den voet des goenoeng Koekoesan, verheffen
zieh vijf halfkogelvormige heuvels; hoewel zij digt
nevens elkander liggen, zijn zij echter geheel en al geïsoleerd;
van hier nu loopt een läge, vlakke bergwal naar het oosten
heen, welke zieh voortzet tot aan den westelijken voet van den
Ranté, en wel in diervoege, dat dezelve in de onmiddellijkc
nabijheid achter Ongop verdubbeld is en iwee kringvormige
wallen daarstelt. De ruimten, welke deze kringen omvatten,
zijn horizontaal, ten deele geheel kaal, zandig, ton deele môt
gras begroeid i zij hebben de meeste overeenkomst met den vlakken
kraterbodem van voormalige eruptie-kegels. De naastbij gelegene
ligt zuidwestwaarts van Ongop, en de tweede ligt aan de westnoordwestelijke
zijde van den eerstgenoemde.
Evenwijdig met deze heuvelketen, doch meer zuidwaarts,
loopt eene andere, buitenwaartsche heuvelketen ; zij stelt eene
onafgebrokene verbinding dàâr tusschen de oostelijke hdhng
van den Koekoesan en de westelijke zijde van den Pèntil,