
• 1 *,'
' i i l '
, f
n t
. i '•itlli
vui trouwcns eiders overvloedigc voorbeekleii voorhanden zijn;
niaar dit alles wordt bijgebragt, met het doel om de waarheid
ten dezen opzigte op te sporen en de wetenschap te bewaren
v o o r valsche gewlgtrekkingen.
Naar het schijnt, heeft de berg, de oorzaak van al dit onlieil,
of beter gezegd: de onschuldige ringwal van het kanaal, dat
teil doortogt heeft gestrekt aan deze verderf aanbrengende
uitbarstiBgen, namelijk, de Tomboro zelf äe grootste verwoestin^
ondergaan; nemen wij voor een oogenblUt aan, dat de vermindering
van gedeelte zijner hoogte als overdreven zy te
beschouwen, dan is die bewering aan de andere zijde tebepaald om
haar geheel als eene dwaling te beschouwen. Dit schijnt als zeker
te mo-en aangenomen worden, dat althans het bovengedeelte, de
koepef, misschien d e g a n s c h e bovenhelft des vulkaans — waarvan
het gesteente reeds ten d e e l e ontbonden, vaneen gereten en door
de werking van zure dampen reeds verweekt kan zijn geweest, —
is verbrijzeld en ingestort, gelijk eenmaal met den goenoeng
Uin-git op Java het geval was; zulks geschiedde msgelijks met
een vnlkaan in het noordelijke gedeelte van Timor, - wanneer
men zieh op zekere oude berigten mag verlaten, — en gedeeltehjk
althans met den Papandaijang en den Galoenggoeng op Java; de
puinbrokken, welke bij die gelegenheid in den kratersehaeht nederstortten
werden vermoedelijk voor een gedeelte weder door den
krater uitgeworpen, en ten deele, tot lava versmolten, uitgestort
Over het yerwoeste land, dat den vuurberg in het rond omgeeft.
Op Amboina opende zieh, naar verhaald wordt, op verschillende
plaatsen in diezelfde maand April, 181S, de aardkorst gedurende
eenige oogenblikken en vloot er water uit. (Raffles, Eist, of Java,
De uitbarstingen van den Lamongan en van den Semeroe op
Java, waarvan ik getuige was, zijn slechts gering te noemen,
wanneer zij worden vergeleken met deze gedachte uitbarstmgen
van den Tomboro; zij schijnen dan slechts een onschadelijk
spei toe, dat als tot vermaak des bezoekers dier streken wordt
verloond, door deze « op helderen dag nog geheimzinnig duistere»
natuur, welke hier op Soembawa haar treurspel met zulken
vreesselijken ernst speelde, dal bijna geen enkele der lalrijke
aanschouwers overbleef om, vervuld met bewondering of onsteltenis,
hare daden te vermelden. Vorst, noch bedelaar vond
erbarming, en toen de Koning van Tomboro en zijn gansche
hofstoet zieh tot de vlugt hadden gereed gemaakt — terwijl
zijne rijksieraden en een tal van dienaren achter hem zouden
volgen — toen werd hij door een regen van gloeijende steenen
overstelpt en hij, benevens zijne onderdanen werden op een
enkel wezen na allen vernietigd. i)
Het uiteinde des Konings van Tomboro, bij gelegenheid dat
hij met vrouw en kind en bezitting vlugtte voor een natuurverschijnsel,
— gelijk de bewoners van het dal des Jordaans,
volgens het bijbelverhaal, eenmaal wegvloden voor den vurigen
regen, — was zoo treurig, dat listige priesters, verkondigers
dier godsdienst, welker hoofdtrek onverdraagzaamheid is,
niet in gebreke bleven daaruit, ter eere des Koran's, zoo veel
mogelijk voordeel te trekken. «Een reizende koopman, een
«godvreezende Arabier, verdreef een hond, een onrein dier, uit
«de moskee te Tomboro ; de hond behoorde aan den Koning.
«Deze liet den koopman in plaats van geiten- hondenvleesch
«eten, en toen hij had gehoord, dat de Arabier smadelijk van
«hem had gesproken, liet hij hem op den berg Tomboro, onder
«zware mishandelingen, van het leven berooven. 2) Maar, — daar
«ving de berg aan vlammen uit te braken; deze vervolgden de
«dienaren des Torsten tot in de stad, en Tomboro met zijnen
Bij dit oproer van bijna alle elementen, schijnt een regen van gloeijende lava de
hoofdrol te hebben gespeeld. Van de bevolking van het naburige rijk P eka t bleven
slechts Wee menschen behouden.
Wanneer men, en zulks met smart, ontwaart, hoe weinig erbarming de natuur
betoont aan de seliepselen, die zij in het aanzijn riep, dan zou men de vraag kunnen
opperen: aangezien het bewezen is, dat de wereld reeds millioenen van jaren heeft
bestaan, alvorens de mensch werd geschapen (en de natuur het aanwezen des menschen
bij gevolg niet als gewigtig genoeg beschouwde om haar werk ten dezen te
bcspoedigen), waarom heeft zij daarmede dan nog niet eenige duizende jaren gewacht,
totdat alle Vulkanen zullen uitgedoofd zijn ende aarde zonder gevaav zal
kunnen bewoond worden?
-) Dergelijke daden veroorloven zieh de kleine Köningen (doch groote tivannen)
dezer landen, zoo als b. v. die van Bali, nog op den huldigen dag.
11
f .
P