
•il'fc Ì
-'s
f
' J
ti-'i
• 'S»
i
I
: 'ii?
« i'. i .1 tfi
•Iii ' '
' i f • i 1 'i
1 (
i H f : ; • • • «
- Ì"
• ; .•
• 'i' Kr '1 K
it • .
l
' \ 1
"vormige geclaante; dit gecleelte wordt door geen geboomte
bcscliaduwd, is slechts met gras begroeid en in de omstreken
van Wanajasa, noordwaaiis -van den zoo even genoemden vulkaan,
yooniamelijk met iheeboomen beplant. Dit ylakke, of
zacht golfvormige hoogland daalt van Wanajasa tot aan Tjiratjas
in twee terrassen afwaarts; de helling van hetzelve is echter
ZOO gering, dat de laatstgemelde plaats slechts weinig lager
ligt dan de eerstgenoemde, niettegenstaande zij, in de rigting
van het noord-noordoosten, op een afstand van di'ie palen van
Wanajasa verwijderd hgt.
Oostwaarts van het dorp Tjiratjas, doch in deszelfs onmiddellijke
nabijheid, ligt de warme bron aan den linkeroever van
een beekje, Malimbing geheeten, in een vlakken, horizontalen
dalbodem; in de rigting van het zuiden naar het noorden is
dezelve omtrent 1/4 paal, en van het westen naar het oosten V2 paal
lang, terwijl hij aan alle zijden door de zacht glooijende hellingen
van het geborgte, waar tiisschen het dal ingesloten ligt, wordt
omringd. Aan de oostelijke zijde van den kleinen dalketel
stroorat de tji Lamaja, en aan de noordelijke zijde vloeit de tji
Pawada längs den voet der bergen heen^ noordwaarts van de
b]-on rijzen deze bergen iets hooger dan eiders, en worden zij
g. Toemoewoe geheeten. Beide beken vereenigen zieh alvorens
zij, in de rigting van noord 33" ten oosten van de bron, door.
de kloof stroomen, welke het geborgte aldaar doorsnijdt. Even
als Avij vroeger ten opzigte van het tji Broeboes-dal opmerkten,
ZOO is 00k de bodem van dit dal bedekt met eene vulkanische
rolsteenbank, welker dikte ons onbekend is. Minder dan de
vorige dalbodem is deze van de vruchtbare aardlaag, die
denzelven bedekt, beroofd geworden, in tegendeel, hij is voor
het grootste gedeelte met groenklenrige sawa's getooid. In een
wijden omtrek i'ondom de plaats, waar de bronnen worden aangetroflen,
is de bodem door buffels tot modder getreden, die in
grooten getale uit de naburige dorpen hier heenstroomen, ten
einde het zonte water te drinken en den daarmede vermengden
inodder op te lekken. Op daizende plekken in dezen zandigen
modder weit, tussclien de rolsteenen heen, een zoutachlig water
1331
uit den bodem op, dat in de verscliillende bronacn een wanntegraad
bezit van 34, 35, 36 37,0° 11.5 het is vooral oost-zuidoostwaarts
van het badhuis, dat eene groote menigte dergelijke
plekken worden aangetroffen. Twee hoofdbekkens verdienen
onder dit aantal vooral onze aandacht; het eene ligt oostzuidoostwaarts,
doch nevens het badhuis, en wordt gevormd
door eene met water gevulde holte, waaruit voortdurend en met
kracht luchtbellen, namelijk, koolzuur, oprijzen, die het water
schijnbaar in eene kokende beweging houden. De temperatuur
van hetzelve bereikte echter slechts 35,0" in de nabijheid der
oppervlakte; stak men den thermometer daarentegen ter diepte
van 2 duim in den modder, dan steeg de kwik tot op 38,0",
terwijl de warmtegraad des dampkrings, ten 9 ure (op den
Junij, 1848), 21,0 en die der nabij gelegene beek 20,0° R.
bedroeg. llet water verspreidde volstrekt geen renk en had
een zoutachtigen smaak. Het andere bekken, waarover een
bamboeshuisje is gebouwd, heeft eene lengte van 6, bij eene
breedte van 21/2 voet, en is tot badplaats ingerigt. Het water,
dat dit bekken vulde, was geelachtig grijs van kleur en bedekt
met dünne, eenigzins glimmende vliesjes; voor het overige
echter had het, even als het water van de vroeger genoemde
bekkens, een onaangenamen, zoutachtigen smaak (naar alkali)
en verspreidde volstrekt geen reuk. De temperatuur van dit
water bedroeg slechts 31,7° R., terwijl het aantal der opstijgende
gas-bellen zeer gering was.
In vergelijking van anderen, onderscheidt deze bron zieh door
geene uitstekende eigenschappen. (Vergelijk over de bronnen
in lirawang; Geneesk. archief, Batavia, III. bladz. 450.)
33. Preanger. Warme bron in de nabijheid van den
pasanggrahan Pasir kiamis, gelegen aan de noordoostelijke
helling der bergketen, welke zieh van den Rakoetak zuid-zuidoostwaarts
naar den Papandaijang uitstrekt; zij wordt derhalve
gevonden aan den linkerkant van het schoone Garoet-dal, hetwelk
van eene hoogte van 1,800 voet allengs tot in de zone
van 3,000 voet oprijst. De bron ligt in het distrikt Tjikemboelan,
regentschap Bandong. llet water lieeft eene temperatuur
m'-