
Ii:.:.
zelven zwierven sleclits eiikele, zweiniuende wölken (als het
wäre enkelc deeleii van den grooten voorraad), die ons nu
eens in nevelen iiulden, dan weder, in een onophoudelijk afwisselend
spei, plaats maakten voor de heldere zonnestralen. Er
woei een zachte zuidoostewind. Ten 4 ure hoorden wij, diep
onder ons, het ratelen des donders; — beneden ons lag alles
in het duister, boven ons daarentegen werden de blaauwe vensters,
tusschen de nevelen, voortdurend grooter. Met het vallen
van den avond werd ook het diep beneden ons liggend wolkendak
van een gereten, de wölken pakten zieh in den vorm
van torens om het gebergte zamen; maar boven ons werd de
lucht volkomen helder, de sikkel der maan werd ziglbaar en
weldra omschemerde ons een door sfcerren verlichte nacht,
terwijl de toenemeude koude (6,0° R. = Fahr.) ons in
de vertrouwelijke nabijheid der vuren dreef.
Wanneer eene gestadige ligchaamsbeweging den honger heeft
opgewekt, hoe uitmuntend smaakt dan, op dergelijke koele bergtoppen,
het eenvoudige maal? Hoe tevreden, met welk een
opgeruimd gemoed rust men op deze hoogten, terwijl de wind
zachtkens door de Casuarina's ruischt en de sterren door het
ligte, groene dak der hut heenschemeren ? — Geen zwaar gewelf
van steen verbergt voor ons gezigt den vriendelijken aanblik
des hemels, geen zwaar dak drukt op ons, geene sombere
muren sluiten eng om ons heen, men ademt vrij en hgt boven
den drukkenden dampkring der dieplanden, alwaar, — in
duistere holen, welke zij huizen noemen, •—• de wantrouwige,
naar hart en zin bekrompene menschen wonen.
Op de kruin van den Kawi, den September, ö8H.
Op een door het gesternte helder verlichten nacht was een
koude morgen gevolgd; sedert gisteren avond had een zachte
westemnd gewaaid en echter was de temperatunr van den
dampkring tot op 34,0= Fahr, gedaald. Geen enkel wolkje
vertoonde zieh. In de lagere zonen van den dampkring, bijna
tot aan de hoogte van den top des Kawi, zweefde echter een
725
zekere danip, welke op veri-e afstandeu slechts half doorzigtig
was en zieh längs den horizon in een volkomen regte, overal
even hooge lijn uitstrekte; slechts twee bergtoppen, namelijk
de Ardjoeno en de Semeroe verhieven zieh boven deze daniplaag,
waardoor men de dieplanden slechts onduidelijk, als door
eendof vensterglas, gewaar werd. lets duidelijker, en wel te
meer naar gelang zij naderbij gelegen waren, schemerden
de bergen Indorowäti en Keloet door dezen damp of nevel,
welke niet uit waterdamp scheen te bestaan en waarin hier en
daar, in dediepte, enkele werkelijke wölken (cumuh) zwommen.
Toen de zonneschijf den bovensten rand der damplaag had bestegen,
werd men in het westen de duidelijke, met een scherpen
omtrek voorziene kegelvormige schaduw van den Kawi
gewaar, welke in deze nevelachtige lucht was geworpen, hoewel
deze doorzigtig was en zieh te dier plaatse geen zweem van
wölken had gevormd. Zij leverde een hoogst eigendommelijk
schouwspel op.
Een buitengewoon zware dauw lag op het grasbekleedsel
des bodems, waarop duizenden van waterdruppelen paarlden;
de temperatuur der aarde, 2 voet beneden den beganen grond
bedroeg (in een donker gekleurden humusbodem) ten zelfden
tyde == 55,0° Fahr. Ten 7 ure begon een zachte oostewind
te waaijen; de nevellaag trok op, verdween eindelijk en het
dagelijksche spei der wolkenvorming vertoonde zieh sedert 8
ure weder op nieuw. Mijn vertrek had ik tot den volgenden
dag urtgesteld, en nu het voornemen opgevat om, met den
Bekel van Batoe en zijne bijhebbende manschappen, längs de
Malangsche zijde mijne afklimming van den Kawi te bewerksteUigen;
ik zond bij gevolg mijne arme begeleiders uit Welingin, die
my gisteren op mijn moeitevollen togt zoo trouw ter zijde hadden
gestaan, naar huis terug. Ik liet hen echter niet met ledige
banden vertrekken, — en Steide mij nu onder de (quasi) bescherming
van de bewoners der tegenover gestelde zijde des bergs.
De werkzaamheden verbonden aan het opnemen der kruin,
benevens aan het oprneten der Oro-vlakte, ten einde hare werkelijke
grootte te leeren kennen, hebben mij bijna den gan-
• i
" 1 I I