
,1?
.l'i
•i;
I
i ä '
830
vcroorzaakt tiooi' tic blaasruiinteii en liolligliedcn der lava-soorl,
welke onder het zandbedeksel verborgen ligt.
Tusschen deze lava-klippen, — een rif in het zandmeer, —
en den oostelijken voet van den Jiembang is de Dasar bezaaid
niet slakken en zijne oppervlakte golfvormig oneffen; een aantal
groeven, door het water uitgespoeld, loopen naar het oosten
benedenvvaarts. Alle holligheden tusschen de lava-klippen zijn
echter droog, nergens is eenig regenwater zaämgevloeid; spoedig
verloopt het en dringt hetzelve naar beneden in den veelvuldig
doorgroefden kraterbodem.
VI.
De eruptie-gehergten, luelke bovcn den kraierhodem
•iiitsieken.
1». De eerste, buitenste en oudste halve
Widodarca
goenoeng
Kömbnn halfkrfngvormigcn dalgrond: Koedoewon
(den bodem van den eersten en oudsten erupliekrater).
2«. De tweede
, binnenste halve kring, met zijne kolk Segokr'ing
rowédi (uitgebluschte ernptie-kegel).
De derde, nog werkzame Bromo.
4o. De Vierde, afzonderlijk staande, uitgebluschte kegel Batoek.
Bijna in het midden van het zandmeer rijzen deze gebergten,
welke insgelijks uit zand bestaan, opwaarts; zij beslaan eene groote
uitgestrektheid van het centrale gedeelte van hetzelve, dewijl hun
grootste middellijn 11,000 voet bedraagt. Dezelve bestaan A uit
eene zuidwaarts»gelegene aaneengeschakelde massa, welke den
grootsten omvang bezit, en B uit een kleineren, noordwaarts gelegenen
berg : Baloek, welke bijna geheel en al van de vorigen afgezonderd
ligt en zieh volkomen als een suikerbrood verheft. (n" 4.)
De eerstgenoemde massa A gelijkt, voor zoo verre zulks de
buitenhelhng betreft, insgelijks op het beneden gedeelte van
een afgesneden kegel en bestaat uit drie elkander ter halverwege
onivattende kringen of bergringen, welke in de rigling
van hei iioordoosten lieen voorldnrend kleiner woixUui, zoodal.
837
de zuidwestelijkste, de grootsLe en de derde, de noordoosLelijkste,
de kleinste is. Deze laatste is de nog werkzame Bromo.
De grootste middellijn van deze kringen, in de rigting van het
zuidoosten naar het noordwesten, is: van den eersten = 6,500
voet, van den tweeden = 3,400 voet en van den derden
= 1,800 voet. In Téngger Figuur 3 zijn deze eruptie-bergen
A van hunne oostzijde afgebeeld, zoo als men dezelven
van den top: Boedoleniboe gewaar wordt. In Téngger Figuur %
ziet men van den top des Sémeroe tegen de buitenhelhng van
den eersten, buitensten kring dier bergen.
De eerste heeft in zijn westelijk gedeelte den naam van
goenoeng Widodarèn en in het oosten, alwaar zijn rand zieh
tot een klein bergplat verbreed, dien van goenoeng Kémbang.
De zuidwestelijkste de buitenste zijnde, zoo is hij ook de
oudste, die, namelijk, welke het eerst is gevormd geworden.
In zijn hoogste gedeelte verheft hij zieh 1,500 voet boven het
zandmeer. (De Kémbang is 7,976 voet boven de oppervlakte der
zee gelegen.) Zijne nok, welke over het algemeen genomen zeer
smal is, beschrijft een bijna volkomen ovaal, waaraan slechts
in het noordoosten een gedeelte ontbreekt, ter plaatse waar de
middenste kring: Ségorowédi zieh met de beide uiteinden van
dezen vereenigt. Aan de binnenzijde is de helling steil gelijk
een muur; de buitenhelhng is minder steil en in eene menigle
divergerende lijsten gesplitst, van welke de meesten, voornamelijk
die, welke aan de noordzijde worden gevonden, aan het
boveneinde zeer smal zijn en door even smal toeloopende
tusschengroeven van elkander gescheiden worden, zoodat de
verticale dwarsche doorsnede een driehoek vormt; vergelijk
Téngger Figuur 8. Aan de noordzijde maken vele dezcr
groeven insnijdingen in den bovensten rand, en geven zij aan
denzelven een gekerfd voorkomen. Deze smallo zandribben,
welke evenwijdig nevens elkander naar beneden loopen, leveren
een eigendommelijk schonwspel op. Aan de zuid- en aan de
oostzijde entspringen zij eerst beneden den rand, doch zijn
ook te dier plaatse in grooten getale aanwezig.
Ten gevolge van zijne verbinding met den tegenover liggen-
I I
m• fi