
IlíiG
. i < -V ••
.f' •
• í
f
«í'lf f
ii :
!• ' i
i
t k
Bakir van lu^ liooglaiicl iNgaiiLaiig cu M'oriU door sommigen
goenocng Indorowáli, door anderen goenoen^ WaLoe koorong
-elieetcn. Het sioiup kegelvorniige niiddengedeelto van hetzelvc
peilen wij in heb zuiden 75° ten westen van hier.
Naar niij door de Javanen werd verzekerd, vindt meu aan de
znidzijde der Andjosmoro-keten eene stikgrot, eene mofele. Zij
ligt in het oostelijke gedeelte van het gebergte, in de nabijheid
v L den Ardjoeno, op eene rib, welke goenoeng Dersono wordl
geheeleu. De plaats zelve, waar de gas-uitstrooining wordtwaar-
.^enomen, is bekend onder den naam van gowah Oepas en wordl
van ons standpunt, op den west-zuidwestelijken hoorn van den
Widodaren, gepeild in het zuiden 85° ten westen. Aldaar,
nanielijk, werd eene plek in het wond waargenomen, die niij
door de Javanen werd aangeduid ais de plaats waar het «vergiftigde
hol» was gelegen.
De zuidelijke helling van het Ardjoeno-gebergte in zijn geheel
beschouwd gaat met eene gelijkmatige glooijing in eene vallei
over, welke in haar zuidelijk cn zuid-zuidwestelijk gedeelte
wede'r naar den Kawi oprijst. Het is een wijd uitgestrekt, vlak,
hol toeloopend tusschendal, dat naar de oostzijde geheel en al
geopend staat en hetwelk aanvankelijk naar het oosten, vervolcrens
naar het znidoosten, naar de zijde van Malang, met eene
lichte glooijing afdaalt. Wij zullen dit dal, naar den naam van
het distrikt: het dal van Batoe noemen. Noch bergrug, noch
tusschenzadel vereenigt den Ardjoeno met den Kawi, maai'
de zacht glooijende voet der wederzijdsche bergen smelt m het
laagsie middengedeelte des dais onmerkbaar in een.
Van de zuidelijke helling der Andjosraoro-keten, ter plaatse,
namelijk, waar het oostelijlste gedeelte gelegen is, dat vannabij
aan den Ardjoeno grenst, en hetwelk: «g. Andjosmoro bij uitnemendheid))
wordt geheeten, loopt een dwarsdara, g. Radjegwesi,
in eene zuidelijke, doch lijnregte rigting naar den voet
van het noordelijke Kawi-gebergte, dat alhier den naam van
£i Bokong heeft; deze dam vereenigt zieh met den voet van
dit gebergte westwaarts van den kegelvormigen voorbergtop
£r. Panderman. Hij vormt de verbinding tnsschen de noorde-
11(57
lijke en zuidelijke gebergten, en strekt ter westelijke grens aan
het dal van Batoe, hetwelk hij van een vlak of althans slechts
golfvormig oneffen hoogland Scheidt, waarin zieh de dwarsdam
naar het vvesten voortzet; dit hoogland ligt ingesloten tusschende
Andjosmoro-keten ten noorden en den Bokong (Kawi) ten zuiden
en strekt zieh naar de westelijke zijde uit tot aan het dwarsjuk
Indorovvati. Wij zullen hetzelve naar het dorp, dat in zijn zuidwestelijk
gedeelte is gelegen, het hoogland van BakirnoGman.
Te rekenen van den waterscheidenden dwarsdam, daalt het
allengs naar het westen en zuidwesten en wordt het doorstroomd
door eene hoofdbeek, welke eerst in de opgegevene rigting (naar
het westen, vervolgens naar het zuidwesten) loopt en zieh eindelijk
om het zuidelijke uiteinde van den Indorowäti heenwendt; deze
beek is de kali Konto. Het dwars gerigte Indorowati-juk Scheidt
het hoogland van Bakir van een meer westwaarts gelegen hoogland,
namelijk, van het hoogland van «Ngantang», dat besloten
ligt tusschen het uiteinde van de Andjosmoro-keten, g. Selondo
geheeten, ten noorden en den goenoeng Keloet ten zuiden,
terwijl het ten westen wordt begrensd door eene dergelijke
kleine bergketen als de Indorowäti, namelijk, door de Loesonggoketen.
Deze laatste keten zet zieh van den noordelijken voet van
den Keloet naar het noorden voort en is de westelijkste keten of
grensrpuur van den merkwaardigen vulkanischen ring, gevormd
door den Keloet, Kawi, Radjegwesi, Ardjoeno, Andjosmoro-keten
en de straks genoemde tusschenjukken, welke gezamenlijk het
in twee bekkens afgedeelde ketelvormige hoogland omsluiten.
Dit merkwaardige vulkanische hoogland, dat niet slechts beroemd
is om de schoonheid, welke de natuur aldaar aanbiedt,
maar insgelijks om zijnen koelen dampkring, ligt hier, met de
grensgebergten, die het aan alle zijden omringen, als eene kaart
aan onze voeten aitgebreid. ')
i
i
'•Ir.
ul
||t|
(i-'l
I; 'i I
I
') Ue topogi-aphischegestcldlieid van bergachtigc landen in haar geheel, de rigiing
hiinner bergketenen, en de wijze waarop deze zieh met elkander vereenigen, haro
splijtingin ribben en den loop dezer laatsten en der tusschen dezelvcn gelegene kloven,
in een woord, het gansche traliewerk van gebergten laat zieh, wat den uiterlijken
vorm aangaat, het best en het spoedigst beoordoelen. wannoer de beschonwer ceii
hoogeii,bcrgtop tot standpnnt nccnit.