
• i
il. j
ii
i '
ii
848
veriiemen, waarmede, doch in het klein, het gcbfuis van cen
kokenden waterketel kon vergeleken worden.
d830; op den d5 Decemher, des avonds hoorde men te
Pasoeroe'an eenige ontploffmgen in het zuidoosten; op den folgenden
dag zag men des morgens in dezelfde rigting eene
«dikke lucht)) en yernam men later, dat er in die streken
overal ynlkanische asch gevallen was. Op den des avonds,
wierp de Bromo onder herhaalde zware slagen nieuwe aschzuilen
uit, welke door den zuidoostelijken wind tot aan Pasoeroean
werden voortgedreven en aldaar de daken der huizen
bedekten. (Jav. Courant van den 25 Dec. 1830.) •
0835. In dit jaar stiet hij, naar de waarneming van D^
Fritze, nog zware donkerklcurige dampwolken uit, welke, even
als in 1838 bij denLamongan het geval was, bij tnsschenpoozen
werden uitgebraakt. Sedert dien tijd echter, na gedurende
34 jaren onafgebroken rookwolken uitgebraakt en ten mmste
5 hevige uitbarstingen van asch te hebben ondergaan, keerde
hij van lieverlede weder tot rust; zijne rookzuil verdween
eindelijk geheel en al, en in:
dSSS, in de m.aan.d ßJaart, werd de bodem des kraters
plotseling met water bedekt, terwijl de naburige Lamongan,
welke, naar het schijnt, sedert 1806 evenmin in rust was
geweest, voortging met woeden. Volgens van Herwerden moet
er reeds in 1835 (?) water in den krater voorhanden zijn
geweest. In dezen toestand zagen wij, D^ Fritze en ik, den
Bromo op den T-»-Julij, 1838. Op den bodem des kraters lag,
stellig 1500 voet diep beneden den rand, een blaauwachMg
meer, het welk aan de oppervlakte in eene gestadige beweging
was; eenige zwarte ligchamen (puimsteenmassa's), die men.
zelfs met den kijker niet naauwkeurig kon onderkennen,
dreven op het water rond. Opstijgende dampen schenen een
hoogen warmtegraad aan het water mede te deelen en het
tevens in beweging te brengen.
In dezen toestand, namelijk, zonder dampen te docn opstijgen
uit zijnen krater, welks bodem thans met een
meer bedekt was, bleef de Bromo gedurende 3 jarcn en 10
rnaauden, terwijl de Lamongan, op een afsland van 16 nnnuten
van denzelven gelegen, zijne uitbarstingen immer voortzettede.
dSM, in October zag de heer van Herwerden het meer nog
in den krater; het water had nu aena groenaehtiije Wmv
aangenomen, verspreidde een zwavelreuk, en werd in kringen
bewogen als kookte hetzelve.
In de eerste dagen des jaars 1842 hield de Lamongan
op met dampen uit te braken en nu ving de Bromo, m
het jaar
d842, op den Januarij, plotseling zijne uitbarstingen
weder aan; gedurende verscheidene weken Stegen rookwolken
met onverminderde kracht uit zijnen krater op. In de
eerste 8 dagen, werden met de rookzuil, tevens gloeijende lavabrokken
uitgeslingerd; er Steeg zulk een «chkke zwaveldamp»
uit den krater op, dat het gansche zaiidmeer rondom den
Bromo als met een giftigen nevel bedekt was. Van verscheidene
Javanen, die zieh op reis bevonden, stikten er
twee, terwijl de anderen, ten gevolge van den invloed dier
dampen, gedurende langen tijd ongesteld bleven. Hierop verminderde
het woeden van den vuurspuwenden berg althans
eenigermate, doch gedurende verscheidene maanden Stegen nog
voortdurend zware rookzuilen uit den krater op. (Volgens opgave
van den Resident H. W. de Vogel.) Van dien tijd af ging
de Bromo voort dampwolken uit te spuwen; waarschijnlijk
duurde zulks tot in het jaar 1848.
Ten opzigte van de uitbarsting, welke in 1842 plaats greep,
heeft de heer J. B. van Herwerden, naauwkeurige en gewigtige
waarnemingen openbaar gemaakt (1. c.).
Nadat de Lamongan uitgebluscht was, hoorde men eensldaps
het woeden van den Bromo; in het diepland rondom den berg
vernam men het gedreun der donderende slagen, welke sedert
den 25^'™ Januarij, 1842, dag en nacht aanhielden. Op den 19'^"'
Februarij bevond zieh de waarnemer op den dwarsdam van
Wonosari, op den goenoeng Tjemoro lawang; hij zag derhalve
die geduchte asch- en rookwolken van nabij, welke, cven als