
.11
! UllMli,
I Hill
'V Hl
•liliiil
874
J^angzamcrhaiicl ging Iiet lommerrigc, mosrijke, hoogstamniige
woudgcboointe ovcr in ecn bosch van mcer verstrooid groeijenden
bamboes; de wärmte des dampkrings nam toe, doch eerst na
een marsch van 3 uren kregen wij, aan de overzijde eener
drooge beekbodding, welke met vulkanische rolsteenen als bezaaid
was, de eerste koffijtuinen in het gezigt; afwisselend
Iroffen wij nu eens koffijtuinen, dan weder stukken van het
gedeeltelijk uitgeroeide woud aan, Avaardoor onze weg in eene
voortdurend meer en meer zuidwaartsche rigting heenliep. Na
10 ure kwamen wij aan de eerste kali, welke hären rijken
voorraad van water door de tamelijk diepe kloof (djoerang)
Mcndjangan nederwaarts stuwde; al wadende trokken wij over
hare met trachiet-rolsteenen bedekte bedding. Van hier af werd
het terrein voortdurend vlakker, het woud verloor meer en
meer zijne schaduwen, het aan tal bebouwde streken en woningen,
tot gehuchten en kleine dorpen vereenigd, nam hand
Over hand toe, de voet des bergs ging in de vlakte over en
de allengskens toenemende hitte der lucht strekte ons ten
bewijze van de geringe hoogte, waarop wij ons boven de
oppervlakte der zee bevonden.
Aan deze zijde, boven Kandangan werden wij sporen van lavastroomen
gewaar, in beekkloven en in de diepe insnijdingen door
den weg veroorzaakt; zij bestonden uit eene verglaasde, obsidiaanachtige
lava, met groote blaasruimten, welke overeenkwam
met de lava-klippen van het zandmeer L. n" 254 (Bat. n» 73.).
Te oordeelen naar de dikke lagen van vruchtbare aarde, welke
deze lava bedekten, moet zij tot de oudste stroomen des vulkaans
behooren. Waarschijnlijk werd zij door zijdelingsche
spleten uitgebraakt.
Terwijl mijn weg over gedurig breeder wordende paden,
nu eens tusschen bosschen, dan weder tusscheri bebouwde
velden heenliep, bereikte ik Kandangan, alwaar de voet des
bergs reeds in de vlakte is overgegaan; ten IIV2 ure trad ik
den niemven pasanggrahan binnen, welke naast het pakhuis
is gebouwd, alwaar ik voorkomend ontvangen en door den
Démang aan een wel voorzienen disch werd onthaald; mijne
875
maag, die door den schralen kost, welke mij in het regentschap
Probolingo was voorgezet, bijna in een gekrompen was, verkreeg
hierdoor weder nieuwe krachten. Mijne barometers hadden intusschen
tijd om koel te worden. De hoogte dezer plaats bedroeg
1,320 voet. Even als in het algemeen met de vlakte van
Lemadjang 1) het geval is, zoo is ook dit gedeelte derzelve
nog zeer woest en voornamelijk met wouden bedekt; de bebouwde
streken, welke tusschen de van een gescheidene gedeelten
der wouden voorkomen, maken in verhouding daarvan verre
de minderheid uit. Zelfs op die plaatsen, waar bebouwde
gronden worden aangetroiFen, vindt men een bewijs van den
körten tijd, welke sedert hunne ontginning is verloopen, in
de menigte van hier en daar staande geblevene woudreuzen.
Gelijk Madioen, tusschen den Lawoe en den Wilis, —
Kediri, tusschen den Wilis en den Keloet, —Malang, tusschen
d e n ? ^ ° , vlakke tusschenlanden zijn, ten westen
en ten oosten door gebergten begrensd, zoo maakt ook Lemadjang,
tusschen den aan de eene en den Lamongan aan
de andere zijde, eene vlakte uit; aan de zuidzijde strekt zij
zieh verre naar het oosten uit en loopt zij om haar oostelijk
gebergte, den Lamongan, op gelijke Avijze als de vlakte
van Kediri zieh zuidwaarts om den Keloet heenwendt, terwijl
zij ten oosten in de vlakte van Malang overgaat. Deze vlakte
onderscheidt zieh echter van al de vroeger genoemden hierdoor,
dat zij, allengskens lager dalende, zonder ergens te worden
afgebroken tot aan de zuidkust reikt, welke te dezer plaatse
door geen bolwerk van bergketenen, die zieh längs de kust
uitstrekken, van de zee wordt gescheiden. De läge takken van
het strandgebergte, welke zieh van den mond der kali Opak,
zuidwaarts van Jogjakerta, tot hiertoe uitstrekken en evenwijdig
met de kust hunnen loop onafgebroken voortzetten,
houden in den meridiaan van den Semeroe op; eerst ten oosten
Deze iiaam wordt gegeven aan de „afdoeling", welke tot het assistent-rcsidciitschap
Probolingo behoort; zij beslaat de ruimte, gelegen tusschen den voet van
Semeroe den oostwaarts tot aan PoegSr en noordwaarts tot a Tinugcr an den tnsschenzadel
welke den Tengger met den Lamongan vereenigt.
Í