
il
858
gevloeide watcr stört zieh in den ketel van den Segorowedi,
welke ketel bezuiden en onmiddellijk achter den Bromo is gelegen,
en even als de anderen slechts uit zand is opgeworpen; van
daar moel het, al doorsijpelend, tot op het laagst gelegene punt
van den krater geraken en dit laagste punt is de geopendq
Schacht van den Bromo, waar buitendien nog al het regenwater
heenvliet, hetwelk uit het zandmeer te zamen loopt, dat eene
mijl breed is en nergens eene uitloozing heeft; dit zandmeer
wordt aan alle zijden door hoogten omringd, welke van 700
tot 1,700 voet oprijzen, met wouden bedekt en bijna immer
in duistere wölken gehuld zijn. AI het wolkenwater, dat in
den regentijd in den Dasar somtijds gansche meren vormt,
dringt, —• behalve datgene, hetwelk verdampt, — door den
zand- en later door den met kloven en spleten doorgroefden
lava-bodem, te gelijk met het water van den Segorowedi, dat
in de beek Koedoewon heenstroomt, in de kraterkolk van den
Bromo, welke het laagst gelegene punt en eenige uitwateringskanaal
van den ganschen grooten ketel is.
Is nu de kraterschacht geopend, dan dringt het water zoo
verre benedenwaarts, totdat het, bij de toenemende diepte,
een zoodanigen hittegraad aantreft, dat het in damp overgaat;
bij eene hevige werking van den vulkaan zijn de opstijgende
dampen gloeijend heet, en kan deze hittegraad reeds op eene
geringe diepte aangetrofFen worden; in dat geval zal het water
de werkzaamheid van den vulkaan verhoogen, en met de
overige dampen weder opwaarts bruisen.
Is de kraterkolk daarentegen door de eene of andere oorzaak
b. V. door het instorten der zijwanden, op eene zekere diepte
verstopt geraakt, en is de werkzaamheid van den vulkaan op
dat tijdstip niet zeer hevig, dan kan het indringende regenwater
op den bodem des kraters zamenloopen en allengskens
een meer vormen, gelijk van Maart, 1838, tot den 24''®° Januarij,
1842, (derhalve gedurende 3 jaren en 10 maanden)
het geval was, hetwelk door zacht opbruisende dampen, namelijk,
water- of zwavelig zure dampen, die uit den bodem
opstijgen, meer of min verhit en, even als de overige krater-
859
meren, )) met zwavelzure aluinaarde verzadigd kan zijn. En
nu rijst de vraag: of de latere en hevige uitbarstingen, gelijk
die van den 24''™ Januarij, 1842, niet juist daar door zijn veroorzaakt
geworden, doordien het water, dat den lessen bodem
hedekt, gedurig meer en meer doorsijpelt en vervolgens eensklaps
in de onpeilbare, gloeijend heete diepte nederstort,
alwaar het in een oogwenk tot damp overgaat en aanleiding
moet geven tot de schrikkelijkste ontploffingen, aardbevingen
en de vreesselijkste uitbarstingen, welker woeden dan slechts
langzamerhand, •—gelijk in de vroeger genoemde uitbarstingen,
na een tijdsverloop van 8 dagen, het geval was, — eerst na
herhaalde ontlastingen van de sterk zaàmgedrukte dampmassa's,
weder kan ophouden? Dat bij het uitstroomen dier dampen
tevens gloeijende en half gesmoltene lava-brokken opwaarts
geslingerd worden, is door sommige personen waargenomen. 2)
Eene dergelijke voorstelling van den gang der zaak, zoo als
hier boven werd aangetoond, is natuurlijker dan de veronderstelling
dat eene volkomene verdamping van het meer plaats
greep, ten gevolge der toegenomene hitte, of dat het eensklaps
door de ontploffende dampen uit de kraterkolk werd geworpen.
Een dergelijk uitwerpen of uitvlieten van het water, over den
kraterrand van den Bromo, zou aanmerkelijke overstroomingen
in het zandmeer hebben veroorzaakt en dergelijken zijn door
de bewoners van het nabij liggende dorp Wonosari niet waargenomen
geworden.
Nadat de uitbarstingen op het einde van Januarij ophielden,
vielen de hevigste onweérregens neder, waardoor de dampkring
zieh ontlastte van de overgroote hoeveelheid waterdampen,
welke uit het binnenste des vulkaans, als uit een waren
stoomketel in denzelven waren uitgestroomd. Daar echter datzelfde
water, althans ten deele, weder in den krater terug
werd gevoerd, zoo verkreeg hierdoor het woeden des vulkaans
' ) Zoo als b. V. do tèlaga Bodas, kawah Idjen, wclks bestanddeelen door de
analyse van A. Waitz zijn bekend geworden. (Zie lager goenoeng Idjèn.)
Door van Ilevwerden on anderen.