
1446
oiicler rio 1.) Uit eene clergelijke, fijn korrelige mergelsoort: L.
nu945, bestaat insgelijks de bedding der kleine tjiKarang, welke
in de kustvlakte, aan den voet van den voormaligen oeverwand,
ter naauwernood iets hooger ligt dan het punt, waartoe de spiegel
der zee rijst gedurende het vloedgetijde ; aan de oostelijke
zijde van de pondok Tjiêri, 3 palan noordwestwaarts van de
moeara (monding der) tji Laoetêrên. Aan de beide oevers der
beek vindt men eene 5 voet dikke bank van jongst gevormde
schelp- en koraalpuinbrekzie : L. no 9 4 6—o n t b l o o t ; zij
rust op n" 945 en moet natuurlijker wijze vroeger insgelijks
de bedding der beek, waarin n» 945 thans ontbloot voorkomt,
hebben bedekt, alvorens zij door de werking van het water
der beek, die hare bedding 6 à 7 voet diep heeft nitgehoold,
werd weggespoeld. Zij bevat eene menigte gave, grootepolypgebouwen
en gave, onveranderde schelpen, die men vindt
onder n» 946—^952. In het tertiaire liggende daarentegen, n» 945,
komen geheel en al verschillende fossile overblijfselen voor, b. v.,
eene soort Ranella: L. P. n° 146, b. en vs^el meerendeels slechts
als afdrukken, steenkernen. De door ons beschouwde, mnurvormige
rotsstrook, nabij de tji Laoetêrên, ligt, hieraan mag
niet de geringste twijfel worden gevoed, op eene dergelijhe
tertiaire basis,
Waarschijnlijk is deze rotsstrook eene smalle koraalbank, —
een kanaalrif, — geweest, welke door een arm der zee, ter
breedte van 2 à 3 païen, van de kust van Java was gescheiden,
en later 40 à 50 voet boven den spiegel der zee vi^erd opgedreven.
Uithoofde nu de tertiaire zeebodem, waarop het rif
rustte, insgelijks moest opgeheven vv'orden, zoo werd de ruimte,
ingesloten tusschen het rif en de kust, een gelijk aantal voeten
ondieper gemaakt, ten gevolge waarvan de ophooging door
alluviaal-grond bespoedigd en aanleiding werd gegeven tôt de
vorming der tegenwoordige vlakte.
S". — In de uitgestrekte kustvlakte der distrikten Prigi en
Tjikêmboelaii, welke in den vorm eener halve maan ligt ingesloten
tusschen de kalkbergen van Tjiwaroe ten westen en de
bergen van Kali poetjang (benevens het schiereiland Pénandjoeng)
1447
ten oosten, in het Preanger-Regentschap Soekapoera, stroomt,
benevens andere beken, de tji Kolöwong naar zee; zij vormt
de grens tusschen de distrikten Prigi ten westen en Tjikemboelan
ten oosten. Ter plaatse waar de weg deze beek
overschrijdt, namelijk, op ongeveer '/a paal afstands van de
kust en te rekenen van daar, nog '/a paal verder landwaarts
in, ligt de' vlakte minstens 20 ä 25 voet boven den spiegel
der zee; over die gansche uitgestrektheid is de vlakte volkomen
horizontaal. Eene dünne, vruchtbare aardlaag, met gras en verstrooid
staande groepen van geboomte begroeid, rust aldaar
op vlotten van schelp- en koraalpuinbrekzie, waarin de beek
zieh een bed ter diepte van 7 ä 10 voet heeft uitgespoeld. De
bovenste, 3 voet dikke laag is van een zandsteenachtigen aard,
hierop volgen dünne lagen, die vol zijn van weinig of niet
veranderde schelpen, behoorende tot soorten, welke nog hedendaags
levend worden aangetrofifen. AI deze lagen hebben
eene horizontale rigting en bedekken, naar het schijnt, eene
zeer groote uitgestrektheid dezer vlakte.
De vijf voorbeelden, door ons alhier aangehaald, doen ons
zien, dat hedendaagsche gesteente-, en koraalvormingen,
welke wij nog op den huidigen dag op zoo vele plaatsen aan de
zuider kust zien ontstaan, —• gelijk nader zal worden aangetoond
in het hoofdstuk der afdeeling; over de hedendaagsche
vormingen, — ter hoogte van 15 k 25, ja, van 50 voet boven het
peil, dat de zee gedurende het vloedgetijde bereikt, worden aangetroffen,
op welke hoogte zij niet kunnen gevormd zijn geworden.
Onmogelijk is het, dat de polypen, welke de koralen
bewoonden in het voorbeeld onder n" 3 vermeld, op die
hoogte, •— in de lucht, •— leven en bouwen konden.
Ter verklaring van dit verschijnsel is het derhalve volstrekt
noodig aan te nemen, dat de zuider kust van Java, in zeerlaten
tijd, in eene verticale rigting ter hoogte van 15 k 50 voet is
opgeheven; uithoofde wijders die gesteentelagen volkomen horizontaal
zijn blijven liggen, zoo volgt hieruit, dat de opheffmg
zeer gelijkmatig moet zijn geschied en over eene zeer groote
uitgestrektheid, waarschijnlijk zeer langzaam, van lieverlede, moet