
838
I
den goeiioeng Idjo (of Tegal koewocng) vonnt licl ceiitraalgebcrgle
een schiereiland; bestond deze verbindingsrug niet,
ZOO zou lietzelve een werkelijk eiland in hat zandmeer zijn.
Bij den goenoeiig Batoek zijn deze lijsten nog smaller,
loopen zij nog regter en meer in den vorm van stralen benedenwaarts,
gelijk in Tengger Figuur 8 is afgebeeld; aan
de noordoostelijke zijde van den Bromo zijn zij op eene zonderlinge
wijze gekronkeld en gebogen; die, welke op den
Bromo v^'orden gevonden, zijn volkomen kaal, witachtig grijs,
hier en daar geelachtig van kleur, terwijl op die der anderen
eenige plantengroei wordt waargenomen.
Het is voornamelijk aan de zuidelijke en zuidwestelijke
hellingen van den goenoeng ^ welke op den grootsten
afstand van den werkzamen krater gelegen zijn, dat alliier
de grootste hoeveelheid gras en de meeste boomen groeijen.
Aan haar oostelijk uiteinde breidl zieh de nok van ons ringgebergte
«Widodaren,» door de Javanen somtijds goenoeng
Koedoewon geheeten, uit in een bijna driehoekig plat, welks
oppervlakte niet geheel en al efFen, maar golvormig vlak is en
naar het midden met eene zachte glooijing hol toeloopt; de
grootste uitgestreklheid bezit deszelfs oppervlakte in de rigting
van het zuidwesten naar het noordoosten; het heeft aldaar eene
lengte van ongeveer 1,400 voet. De dorre bodem van dit plat
voedt, behalve grassoorten, voornamelijk Lencopogon javanieus,
de Vr., welke plant ik alhier, in het jaar 1838, voor
het eerst ontdekte. Naar het noorden heen versmalt zieh dit
plat, hetwelk goenoeng Rembang heet; het bereikt bij het pnnt
gemerkt zijne grootste hoogte, namelijk, 7,976 voet, datis;
1,516' boven het laagste gedeelte van den Dasar, en wordt dan
wederom tot een zandrand, nog smaller en ontoeganlielijker
Hetgeen de schrijver van Centraal-Azie (l.p.371j zegt, is volkomen toepasselijk
op de Javanen. „Do volken, welke längs bergketenen wonen, geven aan elk
bijzonder gedeelte eenen afzonderlijken naam. Algemeene benamingen zijn het
gevolg van grootere bescbaving en van een meer uitgebreid vorkeer." Naar
dezen maatstaf geoorcleeld, hebbon de Javanen nog geene grooto vorderingen in
boschaving gemaakt.
I
i'tl
dan vroeger, welke bijna volkomen noordwaarts gerigt is.
Afwisselend nu eens dalende, dan weder in spitsen of tandvormige
toppen oprijzende, neemt zijne hoogte allengskens af en
gaat de rand, nadat hij de kraterkolk Segorowedi aan de oostzijde
ten grens heeft gestrekt, zonder ergens te worden afgebroken
in den kraterrand van den Bromo over.
Wanneer men zieh bij het punt gemerkt ^ op den goenoeng
Kembang bevindt, dan ontwaart men ten westen en ten
noordwesten een eenzaam liggend dal en slaat men den Wik in
eene duislere kolk; daar aanschouwt het oog als het wäre de
binnenste geheimen des vulkaans en verkrijgt men, door
een enkelen blik in de diepte te slaan, den sleutel tot de rigtige
oplossing van de beteekenis van dit merkwaardige eentraalgebergte,
naar welks verklaring, wat betreft de oorspronkelijke
wijze van ontstaan, men op moeitevolle togLen in het rond te
vergeefs heeft gezocht. Toen ik dit punt voor de eerste maal
bereikte en ik, •— in plaats van eene bergmassa, waaraan alle
erde en regelmaat ontbreekt, of een zandhoop, of een hoogland
aan te treffen, in eene diep uitgeholde kolk nederblikte, welke
den vorm van een eircus bezat en door regelmatige, elkander
halfomvattende ringmnren omsloten was, toen maakte zieh een
angstig gevoel van mij meester; die ringdalen, die kolken lagen zoo
doodsch, ZOO eenzaam en zonder eenig leven, zoo vreemd en
raadselaehtig en toch Spraken zij door hunne vormen zoo luid,
verkondigden zij zelve hunne wijze van ontstaan, maar dreigend
tevens als laakten zij de vermetele weetgierigheid der menschen,
die de geheimen der natuur durfden bespieden.
Drie ketelvormige kolken of trechters volgen in eene rij, in
de rigting van het zuidwesten naar het noordoosten, op elkander.
De eerste is de helft eens ketelbodems, Koedoewon geheeten,
een halve maanvormig dal, omsloten door den Widodarenen
den Kembang-ring. Deze dalgrond is de uiterste of zuidwestelijkste
en tevens hoogst gelegene; hij ligt, namelijk, ongeveer 600
voet beneden den liembang of 900 voet boven den Dasar; hij
is omtrent 1,000 voet breed, vlak en horizontaal, doch in zijn
midden door eene beekkloof doorsneden, welke in eene gelijke
! 4 t |
Hl
. »i
' fj