
•l
: l<
Iä
I '
i»
I ^
i' i
I;
988
107. — lets hoogcr echter, aan den voet des bergs, waar
de kloven eene voldoende diepte bezaten om de vulkanische
uitwerpselen binnen hare wanden besloten te houden, alwaar
derhalve geene overstroomingen van zand en heet (?) watcr
nevens de kloven plaats grepen, verkrijgt eene vrnchlbare
hunmsrijke aarde meer en meer de overhand.
Lidjen, den October.
Heden narniddag reisde ik ten 3 ure van Banjoewangi af
en kwam ik ten 6 ure in den pasanggrahan Lidjen aan, welke,
naar ik schat, 1,500 voet hooger is dan het hoofddorp; op een
afstand van 12 palen ten zuidwesten der zoo evengenoemde
lalaats, ligt hij op den zuid-zuidoostelijken voet van den Kante,
in de' nabijheid van een dorp van gelijken naam. üithoofde
de voet des bergs siechts van lieverlede oprijst, zoo wordt het
grootste gedeelte van den weg, namelijk, tot aan de kloof van
de banjoe Pendot, metrijtuig afgelegd; hierstijgt men tepaard,
ten einde het laatste gedeelte, ter lengte van een paal, verder
te vervolgen. Op een afstand van twee palen van de hoofdplaats
komt de reiziger door de schoone en groote nopal-aanplantingen,
welke, met de daarbij behoorende gebouwen der opzieners, met
de woonhuizen, gevangenissen en het hospitaal, benevens het
buitenplaatsje van den Assistent-Resident, Soekaradja worden
geheeten; deze aanplantingen worden uitsluitend door Javasche,
strafgevangenen, zoogenaamde ketenjongens, bearbeid. Van hier
af aan verkrijgen de wouden, welke zieh rondom de rijstvelden
en kleine dorpboschjes van vruchtboomen verheffen, meer en
meer de overhand, totdat zij zieh boven Lidjen als een eenig
en onafgebroken bladerendak over de berghellingen uitstrekken.
Van dezen heuvel, waarop de kleine pasanggrahan zeer liefelijk
gelegen is, geniet men een onbelemmerd uitzigt over de
straat Bah, over het eiland Bali met zijne bergketenen, welke
in verscheidene rijen oprijzen, op den Zuidelijken Oceaan, over
het knodsvormige, zuidoostelijke uiteinde van Java en over den
meer nabij gelegenen voet des bergs, over de vlakte van Banjoewangimet
hare heldergroene cultuur-oasen, welke zieh tus-
989
sehen wijd uitgestrekte, donkere wouden aan het oog voordoen.
Naauwelijks daalt de avondschemering over deze gewesten, —
terwijl de zon nog boven den horizon zigtbaar is, —^ of deze
woudrijke streken weergalmen van het gegons van insekten;
bovenal verneemt men wijd en zijd het luide, eentoonige getjilp
van zekere cicaden; het krijschende geschreeuw van enkele
paauwen wordt gehoord; het is vooral door den klank dezer
toonen, dat de naehtelijke stilte, het zwijgende, — diep-ondoorgrondelijke
dezer wijd uitgestrekte woudnatuur te dieper indruk
maakt. Hoe vele duizenden van dieren, in duizenderlei vormen,
waren misschien in deze wildernis rond? hoe gering is de kennis,
welke de mensch van hun aanzijn heeft. — 0! hoe veel geringer nog
de künde, welke hij van hunne levenswijze bezit, van hun instinct,
vanhunne geschiedenis? Ligter zou het vallen de sterren te teilen,
welke daarboven fonkelen aan den blaauwen hemel, waaraan
thans geen enkel wolkje wordt bespeurd; mögen ook zij hare
verborgenheden hebben, vriendelijk toch störten zij haar helder
licht neder op de wonderen dezer ondermaansche wereld.
Het uitzigt, hetwelk ik, uit den pasanggrahan, hier van dezen
berg genoot over de wijd uitgestrekte zee, wier spiegel zieh
naar het zuidoosten heen onafzienbaar ver in het oneiudige
uitbreidde, had iets plegtigs voor mij. Ik bevond mij hier op
den eenzamen uithoek van Java. Een woud, nog nimmer door
de byl geschonden, omringde mij met zijnen onbegrensden rijkdom
van planten en dieren; boven mij schitterde, even ondoorgrondelijk,
de hemel met zijne eeuwige lichten, — aan
mijne voeten lag de wijde zee, de onmetelijke oceaan; hoe
effen en eentoonig hij zieh aan het oog voordoet, als beloofde
hij het rustelooze verlangen naar onderzoek te bevredigen,
zoo is zijn Spiegel toch het beeld der eeuwigheid, bedekt hij
toch onpeilbare diepten, die misschien nog rijkere afwisseling
van vormen, van dierlijk leven bevatten, dan het woud, dat
zieh hierboven verlieft; overal ontmoet de bhk, waarheen hij
zieh wende, in het woud, op den spiegel der zee en boven
in het firmam(3nt, overal ontmoet hij ondoorgrondelijke wonderen
, — drie werelden vervuld van het geschapene, waarvan
i\ii