
i ^ 11:
I i
--1
1050
aaii le IrelTcn; iemand, met een bniinachlig gelaat, sloeg even
liet oog door liet portier van het rijtuig naar riiij heen, tcrwijl
liij in vlicgenden ren doorreed, omstuwd door cene geheele
Irocp van trawanten te paard, zonder op mijn verzoek zelfs in
het geringste te letten.
Eindelijk kwam mijn arme bediende, die zieh geheel buiten
adem had geloopen, bij mij aan; hij verhaalde mij, dat de
groote heer, die met den Contrôleur van Sitoebondo in het
gindsehe rijtuig zat, op dezelfde plaats in het zand vpas bhjven
steken, vvaar mijn rijtuig stond, •—• dat hij mij mijne beide
voorstc paarden had afgenomen, die voor zijn eigen rijtuig had
doen aanspannen en vervolgens, zonder gehoor te geven aan
zijne tegenwerpingen (die, van mijn bediende), de reis had
hervat. — En op die wijze reed hij mij voorbij! In plaats nu,
dat hij mij uit mijn neteligen toestand zou geholpen hebben,
ontnam deze overheidspersoon mij, op eene geweiddadige wijze,
nog mijne paarden, de eenige hulpmiddelen, welke mij waren
overgeschoten.
Den naam van den man, die zieh door zulk eene uitnemende
handelwijze kenmerkte, zai ik niet vermelden; hij was
Inspecteur der kancel-eultuur en van geboorte een Ccylonsche
kreöol en werd vergezeld van den contrôleur van Sitoebondo.
Zijne bezigheden bestaan hierin: al wandelende inspecteert hij
een tuintje, dat in de nabijheid van Pradjakan hgt en^'waaiTO
een vijfhonderdtal kaneelstruiken zijn geplant; heeft hij dit
werk verrigt, waartoe een half uurtje wordt vereischt, dan
zet hij zieh gedurende een paar uren aan tafel, vervolgens
slaapt hij drie uren en rijdt eindelijk weder naar huis; twintig
personen, te paard gezeten, begeleiden hem alsdan op zijnen
togt, tcrwijl zijn rijtuig in vliegenden ren daarheen rolt.
Ik heb dit voorval eenigzms uitvoeriger vermeld, ten einde
eene kleine bijdrage te leveren ter beoordeeling van eene
zekere Masse van menschen in Neêrlandsch Indië, en te
doen zien op welke wijze zij een reiziger bejegenen, wiens
streven (met opoffering van al zijn tijd, van al zijne middelen)
eeniglijk Avas: het doen van wetenschappelijke nasporingen.
1051
Van mijne komst te dier plaatse had ik vooral' op de gebruikelijke
wijze kennis gegeven, en daarbij het plaatselijk bestuur
van Sitoebondo verzocht mij de noodige en gebruikelijke Imlp
te willen verschaffen.
Ik bevond mij derhalve nog in de zandwoestijn en bleef te
vergeefs naar een paard uitzien. Nu wilde ik beproeven om
te voet naar Pradjakan te gaan, maar het zand, — een vulkanisch,
grijskleurig, fijn zand, — was zoo gloeijend heet, dat ik
de hitte, welke door de zolen mijner schoenen drong, niet
kon verduren. Daarenboven moest ik nog zien, dat de 20
begeleiders van den heer (die te Pradjakan moest overnachten),
bij hunnen terugkeer, mij in galop voorbij reden,
zonder dat zelfs een enkele dezer hoofden menschelijk, ik wil
niet zeggen beschaafd of beleefd genoeg was, om mijn verzoek
in aanmerking te nemen en mij een paard te verschaffen.
Dit voorval leverde mij weder een nieuw bewijs, dat de zoo
hoog geprezene gastvrijheid der Javanen verre van algerneen
is, en dikwerf slechts in schijn bestaat. Het is waar, op mijne
reizen werd ik door arme Javanen, in kleine dorpen, in nederige
hutten en voornamelijk door de bergbewoners bijna altijd
gastvrij ontvangen; dit ondervond ik in ruimere mate bij de
Soendanezen, dan bij den Javaan in Oost-Java, en dan nog
wel bij het arme gedeelte der bevolking, bij de zoogenaamde
(jemeene Javanen. Het tegendeel vond ik immer bij de hoofden,
hetzij zulks in eene meerdere of mindere mate het geval was;
gewoonlijk waren zij dan slechts gastvrij, wanneer de Resident
of de Regent hun zulks bevolen had, hetgeen met andere
woorden wil zeggen: dat zij de ontvangene bevelen nakwamen.
De ondervinding heeft mij tevens geleerd, dat ook de gemeene
Javanen, al is het, dat zij den reiziger gastvrij in hunne hutten
opnemen, niet geneigd zijn, uit eigene beweging, groote diensten
of werkzaamheden van eenig belang voor hem te verrigten.
Het zij mij vergund hier een enkel voorbeeld bij te brengen
van de honderd verschillenden, welke ik ten bewijze hiervan
.zou kunnen aanvoeren. De Residenten zenden gewoonlijk officiele
aanschrijvingen aan de Regenten, waarbij deze worden gelast
67
J,
! Jv
, I !