
Ii, •
794
van 7,500 á 8,500 voet: het Garoe geborgte, welks kam,
uitgetand en ongelijk van hoogte, van de oostzijde gezien,
zieh voorstelt gelijk in Sémeroe Figuur 5 (van Lémadjang)
en van de westzijde, gelijk in Sémeroe Figuur d (van den
Kawi genomen), in Sémeroe Figuur 2 (van den Ardjoeno) en
in Sémeroe Figuur 4 (van zijnen voet te Malang genomen)
wordt afgebeeld. Van den eersten, naar het zuiden loodregt
nederdalenden bergtop, van den goenoeng Goembar, strekt zieh
dit geborgte ver naar het zuiden uit; het vereenigt zieh door
middel van zijn zuidelijk uiteinde, in de zone van 8,000 á 8,500
voet, met de noordehjke helhng van een kegel, welks top, de
znidehjke hoekpilaar van het gansche gebergte, tot eene hoogte
van 11,480 voet oprijsten welks zijwanden, aan de oost-Westen
zuidzijden, als gelijkmatige hellingen eens kegels in het
diepland afdalen. Dit is de Sémeroe, welken wij reeds hebben
leeren kennen.
De helling van dit Garoe gebergte, hetwelk zieh van den
zuidelijken voet van den Téngger tot aan den Sémeroe in de
lengte nitstrekt, en dat veel smaller is en naar de zijden veel
steilere helling heeft dan het kringvormige Téngger gebergte,
daalt aan de westelijke zijde in het vlaklandvan Malang, welks
diepste middenstreek 1,400 voet hoogte heeft; aan de oostzijde
gaat hetzelve in de veel dieper liggende vlakte van Lémadjang
Over, welke, bij het hoofddorp van gelijken naam,slechts
eene hoogte van 160 voet bezit; zijn zuidelijke voet daarentegen,
namelijk, de voet van zijnen zuidelijksten kegel (Sémeroe)
strekt zieh zeer verre, tot aan de zuidliust, nit en vormt door
de labirintisch-bnltvormige heuvelmassa's, welke denzelven
bedekken, tevens een bolwerk tnsschen de ter wederzijde
hggende vlakten (Malang ten westen en Lémadjang ten oosten),
die, indien dit zoo even genoemde bolwerk niet bestond, zieh
znidwaarts van den Sémeroe zouden vereenigen.
Terwijl de zachtglooijende helhnge n van het noordelijke
gedeelte van het gebergte, van den Téngger, tusschen de gedeeltelijk
gevelde wouden met dorpen bedekt, met koffij- en
andere cnltuur-gewassen beplant, tot op eene hoogte van
;
6,070 voet bewoond zijn, zoo ligt daarentegen het zuideüjke,
tevens het grootste en längste gedeelte van hetzelve, — hei;
7,500 á 8,500 voet hooge Garoe gebergte, —• met zijnen
reusachtigen Sémeroe kégel geheel en al woest en onbewoond.
Met nitzondering van den hoogsten top des vnlkaans, is hij
begroeid met oorspronkelijke wouden, welke niet slechts zijne
hellingen tot laag aan zijnen voet, in de landschappen Malang en
Lémadjang, beschaduwen, maar ook heinde en verre zelfs het
vlakland rondom den voet van het gebergte bedekken. Voornamelijk
ten zuiden van den Sémeroe tot aan het zuiderstrand
vormen zij eene ondoordringbare wildernis, terwijl zij zieh
aan de oostzijde, in Lémadjang, verder in de vlakte uitstrekken
dan aan de westzijde, in het meer bebouwde Malang.
Binnen dezen omvang heeft het gebergte als een geheel
besehouwd, van den rand van den noordelijken kringvormigen
muur van den Téngger tot aan den top van den Sémeroe (derhalve
van den eenen top tot aan den anderen), dat is, van het
noorden naar het zuiden, ongeveer eene lengte van 15 minuten;
de afstand van den noordelijken voet van den Téngger echter
tot aan den z.uidelijken voet van den Sémeroe is ongeveer 25
minuten, terwijl de breedte van het gansche eiland, in dezelfde
rigting, 35 minuten bedraagt.
Het tusschengebergte tusschen den Sémeroe en den Téngger.
Het Garoe gebergte.
Gelijk wij reeds vroeger hebben gezien, is hetzelve met de
zuidelijke helling van den Téngger verbonden door middel van
een eenigzins bolvormigen tusschenzadel, welke eene hoogte van
ongeveer 6,000 á 6,500 voet heeft; terplaatse waar deze tusschenzadel
zijn laagste punt bereikt en de ranoe Koembolo
gelegen is, stijgt hetzelve aan de eene zijde (naar het noorden)
naar de zuidelijke helhng van den Ider, aan de andere zijde
(naar het zuiden heen) naar een nieuw gebergte, naar den
Garoe, opwaarts.
De heUingen hebben ter wederzijde eene uiterst zachte
glooijing en zijn hoofdzakelijk bedekt met Avouden, welke uit
51
m