
I i
< i '
í i
'f.
i
i!
' í
vaa sLraalvonmgcii kalkspaalli, L. no 1131, wclkc cene dikic
van 1 á 2 duiiii, en cene brecdte van i/i " Va voet hcbbcn.
llct zijn kleine brokstukken van lagen, kors¿cn, welke, dit
mag men veronderstellen, in eene grootere' uitgestreklheid in
de omstrcken moeten worden aangetroffen. Gemakkelijk kan
nien zieh hiervan overtnigen, wanneer men zieh verder van den
weg verwijdert en in eene oostelijke rigting naar Tjioejah gaat.
Alsdan vindt men zelfs op verscheidene plaatsen des bodems, —
tegenwoordig droog en hoog gelegen, — die hetzij geheel ontbloot,
helzij slechts bedekt zijn mel eene dunne aardkorst of met een
schraal grasbekleedsel, eene verbazende menigte kalkspaath,
welke in afwisselende lagen, ter dikte gelijk straks is vermeid,
hier is afgezet geworden. Deze kalkspaath is nu eens van eene
straalvormige slrucluur, dan weder in den vorm van grootere
kristallen afgeseheiden; velen dezer korsten en kristallen zijn blinkend
zwart even als hornblende, namelijk, met biturnen, aardolie,
vermengd, — vergel. L. n'^ 1132 — en geven een onaangenamen
renk van zieh, wanneer zij gewreven worden of wanneer er
stukken worden afgeslagen. In eene dergelijke Streek, hier met läge
grassoorten begroeid, eiders sleehts door enkele groepen van bamboes
bedekt, doch overigens bijna nergens door eenig geboomte of
struikgewas beschaduwd, in eene Streek waarin eene menigte
met water gevulde holligheden des bodems, waterplassen, kleine
moerassen worden gevonden, ligt de poel Tjioejah. De zoute
eigensehap van het water laat zieh terstond herkennen aan eene
plant, welke gewoonlijk aan de oevers der ziltige moerassen
längs de zeeknst wordt gevonden: Acrostictum inaeqnale Bl.,
en welke ook hier welig rondom den oever van Tjioejah
liert. De Spiegel van het water is 30 voet breed, heeft de
gedaante eener halve maan, welker holle zijde naar het oosten
is gekeerd. De boog, welken hij besehrijft, bedraagt niet ten
volle een halven cirkel en de straal van den boog heeft, in de
rigting van het zuiden naar het noorden, eene lengte van 200
voet. Het water is koud, met modder tot eene dunne pap
vermengd, heeft eene geelaehtig heldergrijze kleur en is eenigzins
ziltig van smaak; op vele plaatsen vooral ann de bin-
1175
im
iiensle holle zijde van den pool, alvvaar deze zijne grootste
diepte heeft, stijgen voortdurend gas-bellen naar de oppervlakte;
zij veroorzaken geenerlei geruisch, • doch bi'cngen het
water daar omstreeks in eene zacht golvende beweging.
Wekt de regelmatige halfkringvormige gedaante van dit
meertje reeds de verwondering des beschonwers, hoe wordt hij
niet verrast, wanneer hij ziet, dat het ontbrekende gedeelte des
cirkels, namelijk, de andere halve kring, zieh duidelijk laat
herkennen in een thans droog geworden bed, en dat deze met
den eerstgenoemden kring een geheelen cii'kel vormt, een ring
ongeveer ter breedte van 30 voet, welke een schijfvormig,
centraal stnk lands omringt, even als eene vesting door eene
gracht wordt omgeven. Dit middenste, rondo stuk lands is
thans met hot weligst groeijende woudgeboomte overschaduwd,
hetwelk een sterk kontrast vormt met de kale omstreken aan
den buitenkant van den ring; blijkbaar vormde dit stuk lands
in vorigen tijd een eiland in het midden van een rond meertje
en werd het waarschijnlijk gevormd door opgestuwden modder.
Want de thans droog staande helft van den ring, aan d(;
westelijke zijde van het met woudgeboomte bedekte eiland,
vertoont nog niets anders dan een sehraal grasbekleedsel en is
hier en daar nog zeer moerassig; zij vormt eene aanmerkelijke
laagte, — een bed, — tusschen hooge, gansch drooge oevers,
en bevat nog eene menigte holligheden, namelijk, kleine bekkens
en gaten. Het water, dat uit sommigen dezer bekkens eu
gaten sijpelt heeft een zuuraehtigen, uit anderen een zoutaehtigen
smaak; de gansche hoeveelheid, Avelke uit deze modderpoelen
en plassen opwelt, loopt eerst in de kleine beek te
zamen, in welker bedding wij die menigte van kalkspaathkorsten
aantroffen; later vereenigt zieh deze beek met andere
beken, die zoet, drinkbaar water bevatten.
Opmerkenswaardig is het, dat, naar rnij werd vei'zekerd, de
bewoners van verscheidene naburige dorpen, die het water der
beken, waarin de Tjioejah hare uitwatering heeft, als drinkwater
bezigen, endemisch aan longziekten lijden, aan hoest,
die velen in jeugdigen lecftijd wegslepen. Zou behalve kool