
J Si!!
• 4
7 Üi
! I
5
1088
goenoeng Ringging en onivat den Tjeiiioro kendeiig; aan den
binncnwaarts gekeerden voel liggen, ongeveei op de helft van
zijne uitgestrektheid, eenige half uitgedoofde solfatara's; de
Iweede, de noordwestelijke halve kring, die, welken wij zoo
even hebben beschreven, is de hoogste der beide bergketeiien, en
door mij de « Argopoero-keten » genoemd, welker hoogste centraal
plat door een krater is doorboord. Met deze bescbrijving
gelieve de lezer de situatie-schets te vergelijken. 1)
Keeren wij thans, na dit algenaeene overzigt van het gebergte,
terng tot den kleinen bergtop, waarop wij ons bevinden. Wij
troffen alhier vier verschillende plaatsen aan, welke met rumen
en met de overblijfselen van meer of min vervallene muren
zijn bedekt.
lo De eersten waren de vierkante, door muren ingeslotene
ruimten en kleine kamers op den bergtop «goenoeng Goetji»
zelven. De tweede ligt noordwestwaarts aan den voet
van den Goetji, ongeveer 30 voet lager dan de top des
bergs, in de onmiddellijke nabijheid van den noordoostelijken
rand des kraters en bestaat uit terrasvormig geeffende, vierkante
ruimten, welke door muren omringd en veel grooter
van omvang zijn dan de kamers, die op den bergtop worden
gevonden.. Het l.ijdt geen twijfel, dat deze muren vroegei'
veel hooger waren dan thans, en waarschijnlijk daken hebben
onderschraagd. 3° De derde bevindt zieh in dezelfde rigtmg in
>) Hocwcl deze schets, Ajamj Figuiir 7, tiaar de gedaue peilingen, zorgvulclig op
kaart wcrd gebragt, zoo darf ik dezolve als niet veel meer beschoutveu dan eene
figiiratieve teekenmg. De ouderlinge Tcrhoiiding, vvaai-in de verschillende deeleti van
dit gebergte tot elkander staan, is- zoo ingowikkeld en bei gebergte is zoo uUgcstrekt,
datmen, ua dagen lang in zijne hooglanden te hebben omgezworven, eindelijk
niet meer weet of een gepeilde bergtop of nok werkelijk die is, vauwaar meh
is uitgegaan, dan wel of het een andere is, welke naderbij ligt. Deze onzekerhf?id
wordt nog vermeerdevd door de wouden, welke het gansche gebergte bedekken en
door menigvuldige wolkennevelen; volstrekt noodzakelijk ;s het Signalen te plaatsen,
nithoofdein ditwijd «itgestrekte gebergte natunrlijke verkennings-punten ontbreken;
er behoort längeren tijd toe, dan ik daartoe kon besteden, om de identiteit eii de
ligging der bergrnggen, welke een wa^ir labirint vormßn , naet zekerbeid te kunneii
bepalen. Totdat znlks eenmaal zal plaats Iiebben, möge de door mij onlworpene
scheti als hiilpmiddel dienen.
1089
de nabijheid der voorgaande, noordwestwaarts van den Goetji
en ligt op het laagste gedeelte en in de nabijheid van den
rand van het plat, ongeveer 20 voet lager dan de vorige piek
of 50 beneden den bergtop. Zij beslaat het grootste gedeelte
van het bergplat (noordwaarts van den kraterrand) en vormt
eene langwerpig vierkante mine, welker tamelijk goed in stand
geblevene muren wij onmiddellijk nader in oogenschouw zullen
nemen; tusschen deze muren is het, dat wij ons nachtverblijf
hebben opgeslagen. h Aan de noord-noordoostelijke helling,
oostwaarts, doch veel lager dan de zoo even vermelde ruinen,
ligt, ter hoogte van ongeveer 80 voet beneden den bergtop,
een vlakke voorsprong, welke door muren is omgeven en
vroeger, zoo het schijnt, met gebouwen bedekt was. Thans omsliiiten
deze muren slechts een uitgestrekt, geheel effen terras.
Mag het reeds als zeer opmerkenswaardig worden beschouwd,
dat dergelijke muren op dezen hoogen bergtop worden aangetroffen,
zulks wordt nog in eene buitengewone mate verhoogd
door een verschijnsel, hetwelk al onze aandacht verdient. De
gansche nooi-delijke en noordwestelijke helft van den top des
Goetji, benevens een groot gedeelte der noordelijke en noordoostelijke
helling, bestaan uit puinmassa's en verweerde
steenen, wier kleur van bleek wit tot in melkwit overgaat;
dit gedeelte des bergs is een ware chaos in het klein, een
door dampen doortrokkene en opgeretene bodem, die zoo geheel
kaal en dor is, als had de ontwikkehng der dampen, die
zijne rotsen deden verbleeken, eerst gisteren plaats gehad. In
de nabijheid dezer plaats ligt de voormalige krater dood en dor
in zijn somber graauw, zonder het geringste spoor van opstijgende
dampen te vertoonen. Het is aan geen twijfel onderhevig,
dat hier, nadat de kraterketel reeds sedert langen tijd was
uitgebluscht, eene vernieuwde doorbraak van gassen en dampen
, hoofdzakelijk van zwavelachtigen aard, heeft plaats gehad ;
deze doorbraak geschiedde deels ter plaatse waar de tempelruinen
n» 2 en n» 4 stonden, wier muren daardoor werden
omvergeworpcn, verbrijzeld en wier steenen, even als de lavabiokken
van de ten dcele opgeretene noordelijke helling van
t: