
1444
seil, iiaiiiulijlt, waar de rolsmuur is doorbroken, Avaar de slraks
geiiocnide lussclienruimten worden gevonden, wier bodem niet
hooger ligt dan de oppervlakle van het rif, stört het zeewater
benedenvvaarts naar de tji Laoetérén, en vormt het 2 breede,
alt.ijd slroomende watervallen^ ter hoogte van drie voet.
Deze cascaden der zee, welke in eene zoetwater rivier nederslorten,
ontstaan uit de volgende oorzaak : doordien de monding
der tji Laoetérén tegen alle branding door een schutsweer is
beveiligd en het zeewater aan de buitenwaarts gekeerde zijde
van den rotsmuur, door den feilen golfslag opgezweept, zelfs
gedurende het ebgetijde, al is het slechts in een fijn verdeelden
toestand, voortdurend op de hoogte van het plat geworpen wordt.
En hoe zonderling, tegenover deze cascaden van zout water, treft
men, aan den regter oeverder rivier, groepen van Rhizophoren
aan, die nergens eiders in deze streck worden gevonden.
Het gesteente van dezen rotsmuur is een grofkorrelige
zandsleen, welke hoofdzakelijk uit schelp- en koraalpuin bestaat,
waaronder ook groote koraalstukken worden aangetroffen.
De petrographische hoedanigheid van den muur wijkt in
deszelfs verschillende gedeelten onderling veel af. In sommige
deelen bestaat hij uit zeer dünne, naauwelijks 1 duini dikke,
ja, somtijds zelfs schilferacldig dünne lagen, die allen echter
ten innigste met elkander zijn verbonden, zoodat eerst vele
honderden daarvan gezamenlijk cene tamelijk dikke vlotbedding
vormen; eiders vindt nicn dezelven afgedeeld in banken
ter diktc van 3 à 10 voet, bij welke zieh geene onderafdeeling
laat waarnemen. In sommige gedeelten zijn de lagen tot
één geheel verbonden, ter dikte van 25 voet, waarvan zieh
stnkken hebben losgerukt, die nedergestort zijn zonder van een te
splijten. Overal echter zijn zij, even als poreuse lava-slakken,
met gaten doorboord en aan de oppervlakte takkig gekroesd,
voi kleine holen en gaten, die allen echter in regelmatige,
horizontaal en evenwijdig loopende rijèn liggen, ten gevolge
waarvan de fijn gestreepte oppervlakte, van ter zijde gezien,
zieh voordoet als wäre zij in puntige spitsen afgedeeld, waardoor
zij derlialve eene zaagvormige gedaante verkrijgt.
1445
Ten gevolge van het uitspoeleu en uitholen van den voet
der rotsbank door de werking van het water, zijn er breukspleten
ontstaan in de hooger liggende gedeelten der bank,
waardoor deze hoogere lagen gedeeltelijk naar de voorzijde
moesten neerzakken; men ziet derhalve deze lagen in vele streken
ter zijde van den rotsmuur, zoowel aan de binnen- als
aan de buitenzijde, onder een hoek van 10,45, ja, 75° naar
beneden hellen, terwijl zij over den voet van den muur uitsteken;
eenige dier lagen hebben zulk eene sterke glooijing,
dat zij als aan den wand schijnen te hangen en iederen oogenblik
dreigen neer te störten. Op vele plaatsen is zulks reeds
werkelijk het geval geworden, en aldaar ziet men de puinbrokken
der gebrokene lagen, als schotsen, op en over elkander liggen.
De oorspronkelijke rigting dier lagen was even zoo horizontaal,
als zulks nog heden in het midden der rotsstrook allerwege
het geval is.
De smalle rotsstrook, welke uit deze lagen bestaat en die
te regt den naam van muur verdient, dewijl zij, niettegenstaande
hare groote lengte, zeer smal is en ter wederzijde
loodregt afdaalt, heeft derhalve ook een vlakken schedel. Hare
hoogte bedraagt op de meeste plaatsen 30 a 40 voet; echter rijst
zij op eenige punten, in het middengedeelte der strook, in
den vorm van torens ter hoogte van 50, ja, 60 voet opwaarts.
Hoewel de steensoort van dezen muur op vele plaatsen meer
het uiterlijk van zandsteen dan van koraalkalk bezit, zoo leeren
wij echter reeds uit de menigte van holligheden en gaten,
die meerendeels regelmatig loopen en in rijen zijn afgedeeld,
hoe zeer polypen en Annulaten (Sabellarien, Serpula-soorten)
tot het doen ontstaan dier bank hebben medegewerkt. Zie L.
no 953. Zeer verschillend is de steensoort, welke eenige
palen verder, aan den voormaligen oeverwand, wordt gevonden;
deze bestaat uit zeer fijn korrelige thon- en zandsteenmergels:
L. n» 943—944; ook de fossile overblijfselen,
welke hierin worden aangetroflfen en die op bladz. 115
der 3^® afdeehng van dit werk nader vermeld zijn, bevinden
zieh in een geheel verschillenden toestand. (Vergeh vroeger