
570
meer clan eeae zijde eene gocde ontvangst vcrzekert,. Mijii
gastheer zette zieh mecle aan den disch; dit schijnt in de
Preanger-Regcntscbappen zoo de gewoonte te zijn; ook kan een
reiziger op Java niet beter doen dan zieh in dergelijke zaken,
welke in de verschillende residentien -van elkander verschillen,
naar de gewoonte van den Europeschen beambte der plaats,
waar hij zieh bevindt, te regelen. Het hoofd te Malembong
was een bejaarde, zeer eerwaardige Javaan; echter waren heni
de naastbij gelegen bergen niet eens bij name bekend en was
hij verpligt bij de gemeene Javanen eerst onderzoek daarnaar
te doen.
Ten 2 ure ging het met versehe paarden en versehe koeli's
op nieuw voornit. Eerst reed ik l'/s paal in eene noord-noordwestelijke
rigting (naar die zijde, waar men in de verte den
Tampomas waarneemt), over een tamelijk effen, eenigzins afloopend
terrein, over eene kleine b e e k i n e t rolsteenen vervnld,
naast een pakhnis voorbij, dat ik aan de reglerhand liethggen
tot aan de tweede beek, de tji Bodjong. Hier bemerkt men
ter wederzijde van den weg een zeer zindelijk onderhonden
dwarsweg, welke tusschen lanen van bamboesriet en waroeboomen
(Hibiseus tiliaceus), en met Justicia-struiken beplant,
eenige honderd voet ver naar voormalige hegraafplaatsen heenvoert.
Längs breede, ruw in de aarde gehouwen trappen, stijgt
men naar kleine, sehadmvrijke platten op, die met langwerpige
of spitse traehietsteenen omringd, of in het rond daarmede omzoomd
zijn yerder kenmerken zij zieh door niets bijzouders dan
door eenige zuilenvormige traehietsteenen, welke (langwerpig
Vierkant van vorm) hier, gelijk zij door de natuur zijn geschapen,
in den grond gestoken voorkomen. Grafheuvelen ziet men niet.
Oude boomen van verschillende soort werpen hunne sehaduwen
over deze plaats. Mijne begeleiders van Malembong wisten mij
omtrent dit oord niets anders te zeggen, dan dat een voornaam
hoofd aldaar begraven ligt; ten opzigte der tijdsbepahng waren
zij in het onzekere of dit voorval SO dan wel 100 jaren gelcden
was. (Men herkent ook hier wederom de groote eerbied, waarin
de Javaan de graven zijner voorvaderen hondt, als eene eigeni.
i,
à
schap, welke velc nog zeer onbeschaafde volkea en w(;i voornamelijk
de meeste stammen van dezen archipel, die het polytheismus
nog bclijden, menigwerf in hoogere mate eigen is dan
vele besehaafde natiën van Europa.)
Van hier rijst de weg opwaarts en komt men over eene
derde kali, tji liantawang geheeten; verder loopt de weg m
eene schuinsehe rigting opwaarts längs de noordwestehjke helhng
van den Sangjang ponté en gaat vervolgens, zijn pas-punt
(of hoogste gedeelte) vorrnende, ongeveer een paal ver op
gelijke hoogte voort, dewijl hij in zijn bogtigen loop al de
oneffenheden der helling volgt, totdat hij in de nabijheid van
het poststation Tjilengkrang (op een afstand van Malembong,
welke in 11/2 nur wordt afgelegd) aanvangt steil en onafgebroken
längs de noordelijke helling van het gebergte op te loopen.
Deze noordwestehjke en noordelijke hellingen van den Sangjang
ponté (of het Malêmbongsche gebergte, ook g. Tjakra boana
genoemd) zijn met eene dergelijke roodachtig bruine leemaarde
bedekt, welke wij onder anderen op den bergrug tusschcn
Tjitjalengka en Leles hebben leeren kennen en waarin vele
steenbrokken vermengd^ voorkomen; bijna overal waar deze
aardsoort wordt aangetroffen, vindt men haar met denzelfden
plantengroei bedekt, nameiijk, met Alang- en Glaga-gras en
enkele daarin verstrooid voorkomende Malaka-boomen (Emblica
officinahs), een toevlugtsoord voor herten, een waterlooze,
drooge bodem.
Van Tjilengkrang (de Tampomas van daar in het noorden
281/2° ten Westen en de Haroemon, of de linkerkegel van Leles,
in het zuiden 691/2° ten westen) geniet men reeds een onbelemmerd
uitzigt benedenwaarts op den noordelijken en noordnoordoostclijken
voet van dit hoogland, alwaar het gebergte,
door de tji Manoek doorbroken, tot een puinhoop verbrijzeld is
en aan de buitenzijde van die doorbraak zieh onder anderen eene
hooge, zuilvormige rotsmassa in het noord-noordwestcn verheft.
De Vierde beek, welke van Malembong gerekend, den overigens
breeden weg (dien men des noods met eenen wagen kan
bcrijden) doorsnijdt, is de grootste derzelven, nameiijk, de Iji