
938
lenis werkelijk hecft plaats geliad, wordL mecr daii waarschijalijk
gemaakt, ZOO cloor de ligging en de gesteldheid der beide bergen,
als door de schriftelijke bewijsstukken, welke later zullen worden
medcgedeeld; volgens deze toch had er, in 1586, uit «de
brandende berg van Panaroekan» eene voorbeeldeloos hevige
uitbarsling plaals, waardoor het daglicht gedurende drie dagen
werd verduisterd en 10,000 menschen om het Leven kwamen.
Dit had plaats in de eerste jaren der regering van Senopati,
eerste vorst van Matarain. Nog gedurende tien volle jaren ging
de berg voort onizaggelijke, zwarte rookwolken uit te braken,
gelijk door Hollandsche zeevarcnden wordt vermeid, die op den
IS'""' Januarij, 1597, beoosten Panaroekan voor anker lagen. (Zie
lager.) «De brandende berg van Panaroekan» kan geen andere
dande thans door ons behandelde berg zijn, die waarschijnlijk
voör de zoo even vermelde gebeurtenis een hoogen, volkomen
kegelberg vormde; ook zal aan het noordelijke overblijfsel, eerst
na het verbrijzelen van den berg zelven, den naam van goenoeng
Ringgit, d. i. pilaarberg, >) zijn gegeven, welke naam zeer
gepast mag genoemd worden, dewijl zijn hoogste top in den
vorm van pilaren verbrijzeld en verbroken is. Geen andere
vulkaan verheft zieh in dit landschap; het dorp Panaroekan
echter, hetwelk destijds eene volkrijke hoofstad was, ligt in
de onmiddellijke nabijheid van den oostelijken voet van den
tegenwoordigen goenoeng Ringgit.
Niet gering toch moet de kracht zijn geweest, waardoor
tien duizend menschen, die den voet des ^bergs bewoonden,
werden gedood; niet gering kan de uitbarsting zijn
geweest, waardoor de verbazende massa zand en asch is uitgebraakt,
door welke de kah Sampejan zieh een bed heeft
gebaand, en welke den ganschen oostelijken voet van den
Volgens de yerklaring, welke mij door de bewoners (Madoerezen) der omstreken
van liet woordringgit werd gegeven, moet het pzVaa?-beteekenen ; volgens professor
Taco Roorda (zie hoofdst.l. blz. 506) beteekent hot in het Javasch: wajang-pop;
Tolgens Winter (jav.) ook de kap, het bovens-te gedoelte van een miinr, en ringkit
(maleischj beteekent: kanteelen, schietgaten; — vooral de laatste benaming zoii zoer
gepast voor onzen berg zijn; vergelijk daarmede Ringgit Figuur 1 en 3.
«dl.
939
voormaligen vulkaan als hoog" oprijzende heiivelen cn heiivelrijen
on)ringen.
Thans is elk spoor ocns kraters verdwenen; in de gi'oot(!
ruimte, welke tusschen den Ranoe en den Ringgit zicii
bevindt, (ter plaatse waar, in het centrum van het geborgte,
waarschijnlijk de kraterspieet gelegen was) zijn geencrlei opstijgende
dampen, geene solfatara's meer te bespeuren 5 men
ziet aldaar siechts deop elkander gestapelde puinhoopen van een
gebergte, met diepe kloven tusschen dezelven; zelfs geene
warme brennen worden, zoo verre bekend is, in den omtrek
des voormaligen vulkaans gevonden.
In de zuidoostelijke streken van het gebergte, tusschen den
Ranoe en den centralen puinbodem, zijn nieuwe dorpen gesticht,
als: desa Ratikoesi, Soekamoekti, Wonowojo; ook aan de noordwestelijke
helling van den Ringgit hebben zieh weder nieuwe
bewoners nedergezet; zij hebben hunne hutten, b. v. het dorp
Djoerang oerang, gebouwd op dezelfde lava-stroomen, die vöör
slechts 258 jaren dood cn verderf onder hunne voorouders
hebben verspreid.
Te vergeefs doet men onderzoek naar deze gebeurtenis bij
de tegenwoordige dorpbewoners; niemand hunner is zij bekend,
niemand vermoedt dat zij heeft plaats gehad; geen spoor zelfs
eener duistere overlevering is onder hen bewaard gebleven.
Even als het geval is met de geschiedenis van andere Javasche
Vulkanen, zoo als b. v. van den Wilis, Djapara, Oengaran,
zoo zou ook de verbrijzeling van den Ringgit in de vergetelheid
zijn bedolven geAvorden, wäre het niet dat Cornelis
Houtman ons de geschiedenis daarvan had geleverd. 1)
Het kringvormige stuk, — goenoeng Ranoe, — dat van den
verbrijzelden berg aan de eene zijde, namelijk, de zuidzijde, is
') Dat een tijdperk van 100 jaren aan een Javaan, wien nimmer zijn eigen
ouderdom bekend is, eene eeuwigheid toescbijnt, zal den lezer eenigzins diüdeüjk
worden, nadat ik liom zal verbaald bebben, dat ik eens een Javaan
ontmoette, die overigens gansch niet dorn was, maar echter in allen ernst
geloofde, dat hij ten minste een tweehondei-djarigen ouderdom had bereikt;
terwijl een ander ten hoogste verwonderd was, toen ik bem verzekerde, dat hij,
naar zijn uiterlijk te oordeelen, ten minste 40 jaar oud moest zijn.
CO
1 »
I !
( V