
822
en strckken zij tcr grcns aan het groote noordoostclijke splijtiiigsdal
van den Tengger, lietwclk wij weklra meer van naderbij
zullcn beschouwen.
III.
Dwarsdam van Wonosari. {Goenoeng Tjemoro lawang.)
Ook in de tusschcnruimte der beide hoektoppen Boedolemboe
en Gedalo, welke in de rigting van het zuidoosten naar het
noordwesten op een afstand van 23/4 minuten (of 15,700 voet)
van elkander verwijderd liggen, Staat de kraterbodem (Dasar)
niet geheel open; hij gaat niet regtstreeks in den bodem van
het noordoostehjke sphjtingsdal over, maar wordt door een
lageren dwarsmuur dan de vorigen begrensd; deze zet zieh
van den voet van den eenen top tot aan dien van den anderen
voort; zijn scherp afgebrokene bovenrand maakt het hoogste
punt nit des bodems van het sphjtingsdal, dat van daar in de
rigting van het noordoosten benedenwaarts loopt. Wij zullen
dezen muur, een der naerkwaardigste en gewigtigste verschijnselen
van den Tengger, den dwarsdam van Wonosari noemen.
Beide hoektoppen dalen, de Boedolemboe ter diepte van
1,700 voet en de Gedalo, •—• wanneer Avij zijne hoogte boven
de oppervlakte der zee op 7,960 voet stellen, — ter diepte
van 1,500 voet als steile rotswanden in het zandrneer nederwaarts;
aan den rand van den dwarsdam echter dalen zij slechts
1,189 en 984 voet diep, zoodat deze dam (bij het punt gemerkt
ligt dezelve 6,976 voet boven de oppervlakte der zee,
terwijl hij zieh 516 voet boven het laagste, maar slechts 344
voet boven het hojogste gedeelte van het zandmeer, dat in de onmiddellijke
nabijheid gelegen is, verheft —geniiddeld genomen
430' boven den Dasar uitsteekt. Hij strekt zieh van den voet
van den Boedolemboe, in het zuidoosten, tot aan den voet van
den Gedalo, in het noordwesten, bijna in eene lijnregte rigting
over eene uitgestrektheid van 2V3 minuten (of 13,320 voet) uit;
en vormt aan de binnenzijde, naar het zandmeer toe, d. i. naar
het zuidwesten, een steil nederdalenden wand, welke de zoo even
823
genoemde hoogte bereikt; möge dezelve in vergelijking van den
reusachtigen ringmuur slechts als een trap van geringe beteekenis
toeschijnen, zoo bezit hij toch op zieh zelf beschouwd
eene aanmerkelijke hoogte. De bovenste rand is tamelijk effen,
loopt eene gelijke hoogte behoudende, voort en is slechts een weinig
gekerfd; naar het noordoosten heen (naar zijne buitenwaarts
gekeerde zijde) vormt hij eene zeer zacht glooijende helling,
welke op geringen afstand van den rand reeds oneffen begint
te worden, doordien de beekkloven, die haar doorsnijden, aldaar
een aanvang nemen. Door deze voren wordt de heUing in afzonderlijke,
kronkelend verloopende lengte-ribben, die evenwijdig
nevens elkander gelegen zijn, afgedeeld en wordt op die wijze
de eigenlijken hodem van het groote noordoostehjke sphjtingsdal
uit eene menigte ribben en tusschenkloven gevormd. In de
hoogste streken ligt deze bodem (de nok der afzonderlijke ribben)
1,000 voet, verder benedenwaarts echter slechts 500 voet
lager dan de buitenhelling van den Tengger (welke even hoog
is als de randen van het sphjtingsdal), en daalt hij, op gelijke
wijze als deze buitenhelling, gelijkmatig in de rigting van het
noordoosten nederwaarts.
Op gelijke wijze als de driewerf hooger stijgende wand van
den Ider, zoo is insgelijks de wand van den dwarsdam uit op
elkander liggende banken (lava-beddingen) gevormd; slechts in
de noordelijke streken van dezen dam doen zij zieh duidelijk
aan het oog voor, alwaar derzelver koppen onregelmatig
afgebroken zijn en als kleine rolswanden met hoeken of ribben
vooruitsteken; op sommige plaatsen zijn zij in den vorm van
dünne platen afgezonderd; in de overige streken zijn zij meerendeels
met zand en asch overstelpt, welke massa's, naar beneden
heen, breeder wordende lijsten vormen. Aangezien op de allerduidelijkste
wijze kan Avorden aangetoond, dat het overstelpen
met losse vulkanische uitwerpselen van latere dagteekening is,
zookmmen, naar den bouw van dezen dwarsdam in het klein,
met de meeste juistheid gevolgtrekkingen daaruit Avorden afgeleid
nopens de wijze, waarop die gedeelten van de veel grootere
ringmuren zijn gevormd, welke, in plaats van met dwars loo