
t f í '
f-Mj^^ía
filit •
t:
i -f
1078
()iill)ijt, bestaande uit warme kolly, srnaakte oiis overhecriijk
l)ij (leze koude; verdeeld naar de echte grondregeleii van de
leer der Commuiiisten, droeg het niet weinig bij tot de goede
stemniing, welke onder onze Javasche koeli's heerschte.
Nog naauwelijks had de zon hare eerste stralen op hct
gubergte geschoten (den November), of wij stonden reeds
bereid om onzen togt te hervatten.
Wij bevonden ons op een vlak^convexen bergwrong, welke
het uiteinde daarstelt van liet hoogland en eerst naar het
noordwesten, doch hier reeds met eene bogt naar het noorden
is gewend; hij vereenigt zieh te dezer plaatse met den zuidelijken
voet van een bergrng, welke, in het noordwesten van
hier, 3 ä 500 voet hooger oprijst en in een halven kring van
het Westen naar het zuidwesten verloopt.
Het kleine, zacht glooijende dal, in welks hoogst gelegen
gedeelte wij den nacht doorbragten , daalt naar het oosten heen
benedenwaarts tusschen dezen rüg en den vlakken bergwrong.
Aan de andere zijde, namelijk, aan de vvestzijde wordt de
bergwrong begrensd door eene veel diepere en breedere vallei,
welke eerst naar het ziiiden en vervolgens naar het zuidwesten
loopt. Aan gene zijde van het dal, westwaarts van ons bivouak,
rijst eene andere bergketen opwaarts, welke zieh met den
bergrug, noordwaarts van ons bivouak gelegen, vereenigt, en
een halven kring uitmaakt; zij is tevens de westelijkste der
Ajang-ketens. Regtstreeks in het westen van hier verlieft zieh
het hoogste gedeelte der keten, in den vorm van een kleinen
bergtop: «goenoeng Argopoero» geheeten; reeds op een verren
afstand was hij kenbaar aan eene witte piek, aan zijne
noordelijke zijde gelegen. Naar dat punt, naar dezen hoogsten
bergtop, rigtten wij onze schreden; het tnsschendal was
echter zoo diep, deszelfs wanden zoo steil, dat wij het geraden
achtten niet regtstreeks naar het Avesten voort te gaan, maar
onzen weg noordwaarts te nemen en den bergrug, die
het digtst bij ons lag, te beklimmen, want zijne zuidelijke
helling ging over in den zoo even genoemden bergwrong. Wij
namen ons voor steeds het hoogste gedeelte van dezen bergrug
1079
te houden, of althans onzen weg over zijne helling te nenien,
ton einde op die wijze den Argopoero te bereiken, waarheen
de bergrug in een halven kring heenliep. Ter onderscheiding
van de Tjemoro kéndéng-, van de Pingkang- en de Ringgingketen
zullen wij deze: de «Argopoero-keten» noemen; verder
het breede dal, gelegen tusschen de beide eerstgenoemden: het
Pitjoro-dal; de nitgestrekte grasvlakten, welke tusschen den Argopoero
en den Pingkang omtrent in hetmiddenpunt van het gansche
gebergte gelegen zijn: «het hoogland van den Ajang;» ') het
dal, waarin wij ons bivouak opsloegen, zullen wij het «Makidal
» heeten, den bergwrong den «Maki-rug» en het dal tusschen
den Maki-rug en den Argopoero: het «hertendal.»
Vreemd kwam het ons voor, dat wij hier, op eene hoogte
van 8 á 9 ,000 voet, nog uitwerpselen vonden van den grooten
koningstijger, die zieh bij voorkeur in het Glagah-gras der heete
dieplanden ophoudt en, in het algemeen genomen, niet hooger
in het gebergte klimt dan op eene hoogte van 3,000 voet. Dat
de tijger hier, in deze voor Java ijskoude zone, nog wordt aangetroffen,
mag als - eene uitzondering op den regel worden
beschouwd; zulks schijnt toegeschreven te moeten worden aan
het groóte aantal herten, dat zieh hier ophoudt en die aan den
tijger eene te gemakkelijke buit zijn om denzelven niet tot op
deze hoogte, in deze.koudere luchtstreek, te vervolgen. Wat
echterde oorzaak zijn mag, datpaauwen, die zieh insgelijks bij
voorkeur in de heete wildernissen ophouden, hierbeen worden
gelokt, verklaar ik niet te begrijpen.
Zoo trok ook het groote aantal oude, doode Casuarina's
onze aandacht, hetwelk in deze hoogwouden op de oppervlakte
van' den bodem in het rond lag; hevige stormen woedeji alhier
niet, en nimmer werd deze Streek door eens menschen voet betre-
0 Het hoogland van den Ajang ligt ter hoogte van 7 ä 9,000 voet, en is het uitgestrektste
van het gansche eiland Java op deze hoogte.
' ) De Javanen beweren, dat tijgers en paauwen steeds te zamen worden aangetroffen,
hoewel zij er geene reden voor vveten op te geven. In den Dieng, wellio
eene hoogte van 6,000 voet heeft, heb ik somwijlen paauwen aangetroffen, geschoten
en levendig gevangen. Zij werden aldaar op bijzondijrc tijden des jaars aangetroffen ,
en leefden voornamelijk van regenwormeu.
iíH
Ii