
> 'it
q • ii
1110
(1. i. 420 voot hcoft^ 7» aan de zuidwestelijko zijdc: rànoc
Wooroeng; S" aan de zuid-zuidwestclijke zijdc: raiioc Lading;
9« aan de zuid- of zuidoostelijke zijde : ranoe Logoeng. Minder
naanwkeurig waren de berigten, welke ik omtrent de volgendo
rnercn heb kunnen inwinnen: ranoe Wiar, ranoe Pang, ranoe
Kèmbar, ranoe Tjoepoe. Het schijnt, dat ook het zoogenaamde
blaauwc water van Pasoeroean en het meer van Grati dergelijke
ranoe's zijn.
Niet waarschijnlijk is het , dat deze meerbekkens als explosiekraters
moctcn beschouwd worden, uithoofde zij aan den
rand vlak zijn, — deze is althans slechts op eenige weinige
plaatsen, en wel door toevallige omstandigheden, opgehoogd geworden
, en wijders uithoofde geene sporen, noch van voormaligc,
noch van voortdurende vulkanische werkzaamheid of van
ontwikkelde zure dampen worden waargenomen, waarbij nog
in aanmerking moet worden genomen, dat zij in te grooten
gelale aanwozig zijn. De oorzaken van huu ontstaan schijnen
derhalve veci eer hierin gelegen fce zijn: ten deele in de ongelijke
ophooping der lava-brokstiikken en het spoediger verweeren
dczer puinbrokken, die, ter plaatse waar zij zeer
poreus waren, binnen een korter lijdverloop in elkander zakten
en in écn zonken, dan waar zij uit eene vastere massa bestonden,
— ten deele aan plotsehnge inzakkingen van den
ondermijnden bodem, niisschien wel ten gevolge van hevige
aardbcvingen. Dit schijnt afgeleid te mögen worden uit de
ligging dezer ranoe's, welke slechts binnen de grens van het
puinveld M^orden gcvonden en derhalve een kring rondoni den
vulkaan beschrijven. Met betrekking tot de ranoe Pakis (n» 6,
zie vroeger) bcstaat, volgens opgave van den Regent van
Lcmadjang, cene overlevering, welke aldus luidt: «Vóór SO
«à 100 jaren was de plaats, waar thans een diep, ketelvormig
«mecrbekkcn wordt gcvonden, nog een effene, drooge bodem.
«In het middcn van dczen vlakkcn bodem grocide allersclioonst
«Pèlèt-hout, hctwelk, uithoofde zijner buitengewone hardheid,
«wordt gebczigd tot het vervaardigcn van handvalscls van
«krissei), d. i. Javasche dolken en hctwelk de naburige dorp-
1111
«bewoners gewoon waren aldaar te kappen. Ecnsklaps zakte
«de bodem in en werd hij met waler overdckt; aanvankelijk
«rees het water slechts S.voet hoog; dit nam echtcr allengs
«toe, ten gevolge van lict dicpcr zakken des bodems; tevens
«werd de omvang dezer verzakking grooter, totdat hier uit het
«tegenwoordige mecr was ontstaan, dat eene diepte van 4S0
«voet heeft.» >)
Onder de kegelvormige vulkancn van Java is de Lamongan
een der kleinsten, maar tevens een der wcrkzaamsten; zoo vor
de herinnering der Javanen reikt, was hij steeäs, op gelijke
wijze als in 1858, werkzaam; en mögt hij gedurende een kort
tijdsverloop rüstig zijn geweest, dan ving hij op nieuw aan te
woeden, en braakte hij dilcwerf gedurende vcle jaren achtercen
gloeijende steenbrokken uit. Ja, de gesteldheid des bodcms,
die in een verbazend wijden omvang rondom den voet des
vulkaans uit niets anders bestaat dan uit lava-puinbrokken,
welke lagen vormen van ontzaggelijke dikte, geeft voldocnden
grond om te veronderstellen, dat hij reeds dui z en den y anwaren
in denzelfden toestand verkeert. Niettegenstaande de rookzuilen,
welke, bij gelegenheid der uitbarstingen van 1838 werden uitgebraakt,
naar schatting — en deze bevat veel waarschijnlijks, —
ter hoogte van 5 ä 6,000 voet, als in een oogenblik, binnen
den körten tijd van 10 ä 15 sekondcn opstegen, zoo mögen
deze uitbarstingen, uit den engen krater van dezcn kleinen
vulkaan, slechts als miniatuur-eruptien worden beschouwd in
vergelijking van de verwoestende uitbarstingen van andere Vulkanen,
ja, slechts als een vuurwerk ontstoken ter vcrlustiging
der bezoekers van dezen berg.
Daar hij thans echter in rust verkeert, zoo zij het mij vergund
datgene, hctwelk. ik in 1838 te boek stclde alliier mcde te
deelen, ten einde den lezer met de uitbarstingen van den
Lamongan 6n de wijze, waarop zij plaats grijpen, bekend te
maken.
Naar opgave van den Regent van Lemadjang, bedraagt de diepte töO voet,
volgens van Herwerden slechts 420.
' ) Zie: Reisen durch Java. Magdeburg; 1845, p. 360, enz.
iafc: - m
Hilf''
N;
fi 'S.
Pili
K.:
IÌT
H
Ml*»»«