
¡5 '
i
í,
M
•i
()•
' Í F - í f i - r
llöG
j)l;itiloiigt()oi vvaaniciiicn; zij licbbiiii sluclils octi liclilgrijs küloi'icl,
waar achlcr de gcol gckleurdc bianonruimLo dos kralors
in hol oog valt. Do tussclioaruiuilon dozor kloiao kogols vonneii
gooiic uilgobroido, hollo zadols, niaar don scliorp tooloopondon
büdoni van twoo stoilc holliiigcn, die iicvons olkaiulor uil 66n
})uiil oprijzon.
Laat ons ihans nagaan liocdauig do vvest-zuidwoslclijko, ol'
tvvoodo hoorn van don Widodaren i) verbünden is nict don
naaslbij gelegenen kegcl, den goenoeng Bakal. Belialve de rib,
waarover ons päd liep toen wij den hoorn beklommen en tusschen
welker rolsbrokken nan de oostelijke en zuidoostolijke
zijde eene menigle holen en spielen gevonden worden, •—
deze rib wordt naar hei zuid-zuidweslon afgezet, — verlengt
zieh de hoorn aanvankelijk naar hol weslen, in welke rigting
liij iels lager daall; nu ncerat hij allengs den vorm aan van
eon halven kring en wendl zieh naar hei noordwesten, vervolgens
naar hol noorden en eindigt in een stompen, steil ailoopenden
hock: goenoeng Ambar, welke van den oost-noordoostelijkon
of eersten hoorn wordt gepeild in liet noorden 75° ten
Westen. Van dit punt tot aan den tweeden west-zuidwestelijken
hoorn vormt de in een halven kring gebogene rüg eon tamelijk
breeden, wrongvorniigen schedel, welke op versehillonde plaatsen
geheel v l a k is; deze schedel heeft aan do binnenwaarts
gckecrdc, d. i. aan de hollo zijde een scherpcn rand, welke
steil aldaall, doch die naar de buitenwaarts gekcerde zijde eene
zachte glooijiug heeft. Eene dergelijke tamelijk steile helling
vormt de laatstc hoek der nok: goenoeng Ambar, ook aan
zijne noordwestclijke zijde; deze hclhng daalt eenige honderd
voet benodenwaarts, toi waar zij mcl den zuidoostelijken voct
van den goenoeng Bakal in aanraking komt, welke alsdan aan
de tegenover gestcldc zijde der tusschenruinitc in ccne noordwostolijke
rigting opi'ijst.
Gclijk wij rceds vroeger hebben gezien, verlcngt zieh de
9 Ecnigc Javanon nocmclcn den wost-zuidwcstolijkon hoorn: goenoeng Widotlarcn,
cn den oost-noordpostclijkcn hoorn; gocuoong Ciidadarcn,
1107
Iweodo, ol' wesl-zuidwestelijke hoorn, door niiddol van eene
holle liisschonruinile, in den hoogslen hoorn n»l , welke ooslnoordooslwaai
ts van genen oprijst. De met steenljrokken bezaaide
tusschenrug heefl, naar do buitenwaarts gekeerde zijde,
eene geringe ronding en gaat allengs in de helling van hol
geborgte Over; aan de binnenwaarts gekeerde of hollo zijde
vornil hij, ongevoer 200 voet benedcn zijnen zoom, een vlakkon
voorsprong, welko bijna goheel kaal, slechls mol jeugdige
Gnaphalia's begroeid is. Dozo voorsprong eindigt in een regt
afgesnedcnen rand, welke zieh in eono bijna lijnregle rigting
van den voet des eenon tot den voet van den anderen hoorn
uitstrekt en mol con steilen, ja, loodregten wand tot op eene
groolc dieplo afdaalt.
Wij zicn hiernil, dal do nok van den Widodaron, te rekenen
van harcn laalsten hock goenoeng Ambar, voorbij den
tweeden hoorn, tot aan dit pmat een tamelijk breeden, ovcral
toogankelijkcn wrong vormt; van den hoogslen oost-noordoostelijken
hoorn af daarentegen, waarvan wij hct verlengdc, dat
naar de andere zijde, d. i., noordooslwaarts, naar de zijde van
den Indrokilo wordt afgezet, thans zullen beschouwcn, gaat
deze wrong ovcr in een zeer smallen, seheipcn, onbeklimbaren,
rand, welke naar de binnenwaarts gekeerde zijde als een rotsmunr
tcr dieplc van vele honderd voet afdaalt. Aanvankelijk
verlengt zieh de cerste, oost-noordoostelijke hoorn in de rigting
van het oost-noordoosten, terwijl hij tevens te gclijker tijd en
op vele plaatscn zeer steil afdaalt, vcrvolgcns wendl hij zieh
gcdurig mecr noordwaarts heen, toldal hij eindelijk, in het
noordoosten van hier, nog lagcr wordt en aan den zuidelijkcn
voet van den goenoeng Indrokilo gehccl en al verdwijnl. Deze
berg verlieft zieh als een stompe, met woudon bcdektc kegcl
aan het hoogerc gcdeelle van de noordoostelijkc helling van den
Ardjocno en eindigt in een ingedruktcn, hollen schedcl, welke
ongevcer een dnizendtal voetcn lager is dan de hoorn no 1 en
in hct noorden 45V5° ten ooslen wordt gepeild. Tusschen hct
iiiteinde van den Widodaron cn den naaslbij gelegenen voet
van den Indrokilo blijft cen(> tamelijk brccdc tusschcnruimtc