
s
I
fS • .5.
I :
t' :
'5 ' • ;
I
,„, I '''i
ï J ,
'i' S '
Î i
1022
mel het zure water van hei meer, en met het water der gecondenseerde
dampen, werd tot modder en vloot in twee verschillende
stroomen bergafwaarts naar zee; de krater verkreeg
daardoor eene gansch andere gedaante dan dezelve vroeger beza
t en alle wouden, welke de bovenste zonen des bergs over-<
schaduwden, werden bij die gelegenheid vernield.
d82J; in dit jaar werd hij door den heer C. G. C. Reinwardt
bezocht. Ook hij vondinden afgronddes kraters, die door hem
«de grootste op Java» wordt geheeten, een verhit meer, dat
uit «zwavelwater» bestond. De berg echter was kaal en van
allen plantentooi beroofd.')
Verhaal van de uitbarsting, voorgevallen op den
Januarij d8d7, en volgende dagen; naar authenthieke
berigien. J)
Reeds op den 16'^'='' Januarij, 1817, hadden de bewoners van
Banjoe wangi een hevig gedreun vernomen, dat veel overeenkomst
had met het verwijderd gebulder van gesehnt; dit gebulder
ging vergezeld van herhaalde aardbevingen; op den top
des bergs zagen zij groote rookwolken, welke uit dat gedeelte
des bergs opstegen, waar de krater gelegen is. Acht dagen
lang duurden deze verschijnselen, met eenige tnsschenpoozen,
voort en gingen op den 24'"'" Januarij over in eene uitbraking
van « vuurzuilen;» hierop volgde, op den 25''"'", een aschregen,
vergezeld van ontploffnigen, die zieh voortdurend nu eens na
kortere, dan weder na längere tusschenpoozen herhaalden;
Het Terhaal van een togt naar dezen berg, door een ongenoemde, medegedeeld
in de Batav. Courant van den 21—28sten October, 1820, en daaruit overgenomen in
het Indisch Magazijn II. pag. 134—147 is uoZ romantische en verkeerde voorstellingen
der natunrtooneelen en behoort derhalve niet te dezer plaatse.
' ) Voor de geschiedenis der vnlkanen moet het immer als zeer gelnkkig worden
beschouwd, wanneer eene uitbarsting zeer veel onheil te weeg brengt; geschiedt
znlks niet, dan geeft geen enkele der eerzame ingezetenen zieh de moeite eenige
melding te raaken van het geweld, dat hij gehoord heeft. Te Banjoewangi echter had
ik het geluk zeer omstandige berigten te knnnen verkrijgen, zoowel van de zijde van
bijzondere personen als van de plaatselijke beambten, en deze werden op hunne beurt
verder aangevuld door mondelinge verhalen van ooggetuigen, ZOG Javanen als
Europeers.
1023
deze verdonkorden den ganschen hemel, réranderdcn don dag
in een duisteren nacht en stortten zulk eene ontzaggelijkc
hoeveelheid asch uit over de omringende landstreek, dat de
takken der boomen onder den last bezweken, ja, dat de
bamboeshutten der nabij gelegene dorpen onder het gewigt
daarvan instortten.
Te gelijker tijd, namelijk, den Januarij, kwam van den
tusschenrug Ongop, voorbij Lidjèn en Soekaradja, een modderstrooni
bergafwaarts, welke bezuiden Banjoewangi zeewaarts
vloot, rotsbrokken met zieh voerde, boomen ontwortelde en
alles vermeide, wat hem in zijne vaart stuitte. In zijnen loop
längs de berghelling volgde hij eene kloof, en verbrijzelde
al de wouden, waarmede hare wanden bedekt waren; ter
plaatse waar deze kloof, beneden Soekaradja, eene meer vlakke
gedaante aanneemt, breidde hij zieh meer en meer uit en overstroomde
verder op het gansche vlakland. Ongeveer een paal
bezuiden Banjoewangi stuitte de stroom tegen een uitgestrekt
woud, hetgeen niet slechts geheel en al werd vernietigd, maar
waarvan geen spoor van deszelfs voormalig aanzijn overbleef.
(Deze plaats werd door mij bezocht; zij vertoonde destijds nog
geen plantengroei aan het oog en bestond uit een dorren, vlakken
zandstroom^ 1er breedte van ongeveer een duizendtal voeten;
deze was bedekt met eene harde, gladde korst, ter dikte van
ongeveer 3 à 5 duim; onder deze korst werd een tamelijk los
mengsei aangetroffen van grof, geelachtig zand en enkele kleine
vulkanische steenbrokken. (Zie Bat. n» 107.)
Een andere stroom van modder (of zuur water, vermengd
met asch) ontlastte zieh over de bedding der banjoe Paît, nam
zijnen weg door de dwai-skloof van den Kéndêng en deed de
kali Poetih, benevens de kali Tikoes, waarin deze uitwatert,
zwellen tot een bergvloed, welke de verre van den vulkaan
verwijderde streken der noordelijke strandvlakte, in de nabijheid
van Asêm bagoes, onder water zettede. In de overige
omstreken des vulkaans, namelijk, in de landschappen ten
oosten van denzelven, die^^door den top Merapi, tusschen die
landschappen en den krater gelegen, zijn gedekt, hadden geene
iîi
't