
I. I I 11]
Op de vlak gewordene toppen, aan de hellingen des bergs,
welke slechts eene geringe glooijing bezilten, zijn dezelven tot
een allerweligst bladeren-, en bloementapijt vereenigd en vormen
zij of geheel opene plekken, of zij vervullen de ruimten
tusschen de Tjemoro's, welke in de hoogere zonen des bergs
overal zeer ver uit elkander groeijen. De bodem, uit fyne,
vulkanische asch bestaande, schijnt hunne ontwikkeling zeer
bevorderiijk te zijn. Hier ziet men Sambucus javanica Bl.,
welke met Melastoma malab., en met diie verschillende Rubussoorten
wordt afgewisseld; tasschen dezelven verheft de Drapiezia
mnltiflora hären hoogen stengel; Polygonum paniculatum
BL, en een halflieesterachtig Ocymum vermengen zieh
met de weliggroeijende Euphorbia javanica (mihi) tot een plantenkleed
van 4 à 5 voet hoogte; tusschen struiken van Desmodien,
die met paarskleurige bloemen prijken, verheft zieh ter hoogte
van 5 à 6 voet eene Senecio; Plantago- en Ranunculus-soorten,
Viooltjes (V. pilosaBL), Alchemilla villosa (mihi), Gnaphalium;
gracileBL, Valeriana javanica, Sonchus-soorten, Bidens sundaica
BL, Pimpinella javana DC. met hartvormige bladeren, en Pimpinella
Pruatjan Mkbr. i) Echinospermum javanicum BL, eene Stellaria
Wahlenbergia gracilis en anderen mengen hunne kleurenpracht
met de fraaije bloemen der Leguminosen, met kleine varens,
met eene Briza-soort en met andere grassoorten; zij vormen eene
bloemenrijke wildernis van kruiden en heestergewassen, waarboven
zieh hier en daar wild gewordene venkel verheft, als het
wäre om de overeenkomst met noordsche woudstreken nog
treffender te maken. Door zulke natuurvormen omgeven, terwijl
ons een koele wind tegenwaait en wij door de meerdere koelte
op nieuw worden gesterkt, vinden wij ons aan de tropische
zone volkomen ontrukt ; men bevindt zieh hier inderdaad in eene
geheel andere wereld, dan S à 6,000 voet dieper in hetzelfde
land. Op vele plaatsen was de drooge bodem met de uitgevallene
naaldvormige twijgen (bladeren) der Tjemoro's bedekt,
1 •
,5!
iI , iil...l.
p 1
S
0 Zie Plaut. Jiuigh. p. 96—97.
'•ili