
.
Ii
:
!l
r
1002 .
diepcu afgrond licen, en loopt aan deszclfs binnenzijde, ongevecr
ter diepte van 300 voct, bijna loodregt nederwaarts tot
aan den ocvcr yan ecn meer, hetwelk de gansche binnenruitnte
des kctels vervult. Witachtig, geclachtig en grijs gekleurd,
bijna geheel en al kaal en slechts uit zand opgehoogd, verheilen
zieh deze wanden uit de oppervlakte van het meer,
dat geen oever bezit en geheel ontoegankelijk is. De bijna
kringvormige Spiegel van hetzelve, welks middellijn ik op 1,500'
schatte, had eene helder kopörgroene kleur; doodstil, zonder
een enkelen rinipel lag deszelfs oppervlakte beneden mij. Nergens
liet zieh eenig spoor van opboiTehng aan dezelve waarneinen,
nergens kon men, in den omtrek van het meer, eenig
blijk van opstijgende dampen bespeuren. Of het water warm
of kond was heb ik niet kunnen nagaan.
Het oostelijke, noordoostelijke en noordelijke gedeelte van den
rand zet zieh bijna op gelijke hoogte voort als de zuidelijke en
zuid-zuidoostelijke zijde, welke tnssehen twee hooger stijgende
punten eenigzins hol gebogen is; aan de eerstgenoemde zijden
daarentegen heeft de rand geene kerven, maar loopt hij overal
op gelijke hoogte volkomen effen en onafgebroken voort. Slechts
aan de westzijde wordt de rand door eene diepe kerf ingesneden,
welker laagste gedeelte nog ongeveer 50 voet hooger ligt dan
de Spiegel van het meer.
Werkelijk afgehroken, dat is, tot op den spiegel van het meer
ingesneden, is de rand op geene enkele plaats, ten gevolge
waarvan het rneer derhalve geen zigtbaar uitloozingskanaal, evenmin
als een zigtbaar kanaal van aanvoer bezit. Slechts op een
paar plaatsen bemerkt men aan de wanden, in de nabijheid
van den bovensten rand, eenige evenwijdig loopende strepen,
welke, naar het schijnt, gevormd worden door lava-lagen. AI
het overige bestaat uit zand, waarin het regenwater hier en
daar kleine gleuven heeft gespoeld, die aan den wand evenwijdig
nevens elkander loopen.
Zoodra de bodem op en rondom den kraterrand door de
zonnehitte ecn zckeren warmtegraad heeft verkregcn, begint
het losse zand of de asch, waaruit hij bestaat, in kleine stof-
1003
wölken (kleine zandhozen) al draaijcnde op te rijzen; met een
ligt gesuis, maar met eene groote snelheid, draaijen deze stofhozen
over de kale oppervlakte in het rond.
De rand, welke aan de oost- en oost-zuidoostzijde op gelijke
hoogte voortloopt, vormt, naar den Merapi heen, eene effene
vlakte, die zieh even hoog als genoemde rand naar het oostzuidoosten
uitstrekt; daardoor ontstaat een vlakke voorsprong,
een tusschenterras, gelegen tusschen den voet van den Merapi,
•— den hoogsten top der gansche bergmassa, — en den
rand, welke om het kratermeer is getogen; hij is dor, zandig,
of althans slechts met een geringen tooi van planten gesierd.
Het schijnt, dat de hoogste oostelijke top van den Idjen,
namelijk, de Merapi, geen krater heeft en slechts uit een zandhoop
bestaat; waarschijnlijk is hij de voormalige, uitgebluschte,
ingestorte eruptie-kegel; door het loofgewelf der wouden, welke
zijne hellingen tot aan den hoogsten top bedekken en voornamelijk
uit Casuarina's bestaan, ontwaart men eenige steile wanden
, die al het voorkomen bezitten van rotswanden, doch
waarschijnlijk insgelijks slechts uit zand bestaan. Velgens barometer
waarneming is het hoogste punt van den kraterrand,
zuid-zuidwestwaarts van het middenpunt van het meer, 7,265
voet boven de oppervlakte der zee gelegen; van hier gezien,
maakte de top van den Merapi een hock boven den horizon
van 12°46' en de gezigtshoek van den noord-noordoostelijken,
bijna loodregten wand van het meer, tusschen den voet en
deszelfs bovensten rand, was: 17°12'.
Van het laagste westelijke gedeelte van den rand der kawah
loopt eene helling naar eenen geisoleerden, half kogelvormigen
zandberg nederwaarts, welke, ten gevolge van het afstroomende
regenwater, met gleuven als doorploegd is geworden;
de zandberg, goenoeng Widodaren geheeten, is aan zijne oppervlakte
grootendeels met een sehraal, nog jeugdig boomgewas
bedekt; hij heeft een vlak-bolronden schedel en schijnt een uitgebluschte
eruptie-kegel te zijn.
') To dozor plaatse vondon wij eon ouden vlaggestok, die in het zand stak.
Ü4