
V. 5
1! I
i f
1
door micldel van ccii hoog tusschonland 5 van den Penlil af
strekt een plateau, — welks rand in den vorm eener bergketcn
oprijst, — zieh uit tot aan den goenoeng lioekoesan (nabij den
RaM'on); wij verkrijgen daardoor aan de zuidzijde, \n de ri^lm^
van het westen naar het oosten, eene reeks van bergkegels,
als: dcRawon, de Pentil, de Rante en de Merapi-Idjen, welke,
ter hoogtevanomtrent 6,000 voet, met elkander verbonden zijn;
aan de noordzijde zien wij daarentegen een naar het noorden
gespannen boog, namelijk, den Kendeng, welke zieh ondereen
effen, ongekerfden zoom voortzet. Als een geheel beschouwd
vormen beide randen, in het noorden en in het zuiden, een
ovalen krimj, in den vorm eener halve maan; tussehen dezen
kring ligt eene uitgestrek|e plateauvormige kom, een hoogland
ingesloten, hetwelk ongetwijfeld een meer zou vormen, indien
de kring, welke hetzelve omringt, niet op eene plaats doorbroken
ware door eene kloof, eene dwarsspleet, welker steile
wanden ons reeds te Asem bagoes in het oog vielen. Vergelijk
Idjen Figuur ö en 2.
Dit hoogland doet zieh in zijne gansche uitgestrektheid aan
het oog voor als eene gestolde massa van opgestuwde lavastroomen,
welke, opgeweld uit de verschillende vulkanen, die
het hoogland omringen, tegen den binnenwaarts gekeerden wand
van den Kendeng aanvloten; hieruit volgt derhalve, dat deze Avand
reeds vöör het uitbraken dier lava-stroomen moet voorhanden geweest
zyn, namelijk, als oudste rand nevens de spieet, waaruit de
vulkanen alhier oprezen, en die, wat zijn ontstaan betreft, overeenkomt
met die oudere «voorgebergten der vulkanen», waarop
ik de aandacht des lezers reeds meermalen heb gevestigd.
De bnifcnwaarts gekeerde hellingen dezer bergen hebben wij
reeds leeren kennen. Zij zijn met een bijna onafgebroken woud
bedekt, en de groene dos hunner lengte-ribben, welke divergerend
bergafwaarts loopen, enderkloven, tussehen deze ribben
gelegen, doet zieh bijna overal op gelijke wijze aan het oog
voor. Sleehts de bovenste zonen van den Rawon, tot op ongeveer
2,000 voet beneden deszelfs kruin, zijn verstoken van plantentooi
en zijn even zoo dor als de noordoostelijke helling van den
•Ifii
PI
1001
Merapi, welke naar den Boeloeran is gekeerd. Deze helling des
Merapi, en de noordelijke helling der kawah Idj^n, benevens
het daaraan grenzende, oostelijke gedeelte van den liendeng,
welke insgelijks tot omtrent de helft hunner hoogte van allen
plantentooi zijn verstoken, doen zieh in eene heldere, geelachtig
grijze kleur aan het oog voor.
Laat ons thans het binnenwaarts gekeerde gedeelte van het
geborgte van naderbij leeren kennen. Twee uren na ons vertrek
van Ongop-ongop hadden wij den rand der kawah Idjen
beklommen, welke van daar in het noorden 50 tot 54° ten
oosten wordt gepeild. Deze zuidwestelijke helling van den Idjen,
welke met eene zachte glooijing oprijst, is bedekt met een laag
woud van wijd uiteengegroeide Casuarina's, van Acacia montana,
intennaria javanica en ander geboomte, waaronder een
zeer welig groeijend kreupelhout van Alang en struikgewas
wordt aangetroffen. Zoo diep de kloven deze helling des bergs
doorsnijden, bestaat deze laatste uit eene opgehoopte massa
Zand; hierop ligt, als bovenst bekleedsel, de geelachtig grijze
vulkanische aseh, door den krater, bij gelegenheid der uitbarsting
in 1817 uitgeworpen; deze asch heeft eene zekere mate
van tufachtige vastheid (padas) verkregen, en wordt, naar
mate men den kraterrand meer nadert, voortdurend geler van
kleur, ten gevolge van de zwaveldeelen, waarmede zij is vermengd
geraakt. Niettegenstaande dit is zij met eene wehge
woudvegetatie bedekt; op enkele plaatsen klimt deze plantentooi
tot op een afstand van 50, op anderen weder van 100
voet van den kraterrand opwaarts; ja, hier en daar is zij
slechts 10 voet van den rand verwijderd, doch overal geschiedt
de overgang eensklaps en vormt het kale zand en de aschbodem
eene scherp geteekende grens om het groene woud; deze asch
heeft eene heldere, geelachtig grijze klenr, welke reeds van
verre in het oog blinkt. Het hoogst gelegen boschje, dat zieh
het digtst aan den zuidelijken rand verheft, bestaat louter uit
Acacia montana, welker stammen hier nog tot eene hoogte van
20 voet opgroeijen.
Deze rand vormt een bijna volkoinen ronden kring om een
'Ii