
zaamheicl des vulkaans zieh het laalst openbaarde; dit zelfde
merkt man nog tegenwoordig op in het kratermeer van den
Idjen. Welke is nu de beteekenis der kegelvormige bergtoppen,
die oostwaarts van deze kratermeren, doch in hunne nabijheid
oprijzen? De Merapi is ingestorl; de Patoewa daarentegen
levert ons eene duidehjke -verklaring. Op den top van dezen berg
vinden wij een kringvormigen rand, en binnen dezen kringeene
diepe trechtervormige kolk, «Taman saät» geheeten, een uitgebluschten
krater, waarvan zoowel de wanden als de bodem, zoo
verre der menschen heugenis reikt, met v^ouden bedekt zijn.
Ten duidelijkste laat zieh hieruit opmaken, dat de krater op
den top van den Patoewa de ondste en allereerste krater van
denzelven was, dat insgelijks in den Idjen-Merapi een dergelijke
krater gevonden werd en dat beide de hoogste doorboorde
toppen van een gelijkmatig kegelvormig gebergte waren. De
kraters dezer beide bergtoppen doofden uit, geraakten verstopt,
en toen, misschien na een langdurig tijdperk van rust, eene
hernieuwde werkzaamheid in den diepen haard des vulkaans
ontstond, toen eene nieuwe ontbarsting opvlamde, viel het aan
de opstijgende dampen ligter zieh ter zijde van den uitgedoofden
krater, aan de helling des bergs, een uitweg te banen, dan de
zooveel hooger gelegene verstopte kratersehaeht van den bergtop
te doorboren. Dien ten gevolge werd een gedeelte van de berghelling
weggeslingerd, en bij beide bergen in een loodregten
muur herschapen; op die wijze ontstond nevens, doch beneden
den voormaligen krater, eene nieuwe opening, welke, ten gevolge
der opgehoopte uitwerpselen, ook op hare beurt een ringmuur
opwierp, die eindelijk tot een kleinen kegel aangroeide. De
Merapi was derhalve de oudste, de vöör lang uitgebluschte
eruptie-krater van het gebergte, terwijl de kawah Idjen, het
product is eener jongere, eener latere uitbarsting. Misschien
hadden westwaarts der kawah in dit gebergte nog verscheidene
andere kleinere doorbraken en wel te gelijker tijd plaats;
misschien werden de goenoeng Widodaren en de goenoeng
Pelaoe, welke westwaarts, doch lager dan de Merapi in eene
regte lijn achter elkander zijn gelegen en die kleiner van omvang
^ i •i
1035
worden, naarmate zij vorder van den hoofdtop verwijderd zijn,
bij die gelegenheid gevormd door de zandmassa's, welke uitge
worpen werden.
Even ZOO mögen wij de kegeltoppcn Ranté, Pentii, benevens
den noordoostelijken tweeling vati den Rawon: den Koekoesan
beschouwen als voormalige eruptie-kegels ? voegen wij
hierbij den Rawon en den Merapi, dan zien wij vijf schoorsteenen,
welke op den kringvormigen rand van het hoogland
hunne dampwolken uitbraakten, welk hoogland misschien gedurende
langen tijd met de wateren van een meer was bedekt,
alvorens de dwarskloof, ten gevolge van het doorbreken van den
Kendéng, ontstond. De goenoeng Kéndéng echter behoort tot
de voorgebergten der vulkanen, welke in eene evenwijdige
rigting loopen voór de bergkegels: Rawon, Péntil, Ranté en
Merapi, ontstaan ten gevolge van later üitgeworpene massa's,
op gelijke wijze als de voorketen van Lembang vóór den Tangkoeban
praoe en den Boekit toenggoel, of als het Malabarsche
voorgebergte vóór den Malabar zieh uitstrekt.
Over den aard en den oorsprong van het meer^ henevens
over het karakter der uitbarsting.
In het zuidwestelijke gedeelte van den kraterbodem lag, vóór
de uitbarsting plaats greep, een verhit en dampend meer, hetwelk,
naar de veronderstelling van Leschenault zeer diep was;
nit dit meer stroomde eene zure beek; — een dergelijk meer,
dat waarschijnlijk koud water bevat, beslaat thans, na de uitbarsting,
de gansche oppervlakte van den kraterbodem en eene
dergelijke zure beek sijpelt ook nu aan den voet der buitenwaarts
gekeerde helling door het zand. Het water dezer beek, benevens
dat van het in den krater gelegene meer, bestond hoofdzakelijk
uit eene verdunde oplossing van zwavelziire aluinaarde.
Reeds vroeger hebben wij dergelijke meren leeren kennen:
lo in de kawah Poetoewa ; in den Tangkoeban praoe; 3«
en 4" twee in den Galoenggoeng; 5" een in den lelaga bodas;
6", 7o en 8" drie in het Dieng-gebergte, als: de tèlaga Léii',
Werne en Troes; 9o wij hebben er ccn en wcl het grootsfe
m